r
E
42
Ten einde te kunnen voldoen aan het verzoek, vervat in
het hiernevens aangehaald schrijven, achtte de Kamer het
wenschelyk behalve het oordeel van haar medelid, den heer
De Niet, ook dat in te winnen van andere deskundigen op
dit gebied, zoo patroons als werklieden.
Twee reeders en drie werklieden gaven gehoor aan onze
uitnoodiging tot een bijeenkomst, welke ook werd bijgewoond
door den heer A. Hoogenraad, die, hoewel zelf geen reeder
meer zijnde, toch tot de deskundigen mag worden gerekend.
Naar aanleiding der gehouden besprekingen kunnen wij üwe
Excellentie het volgende mededeelen.
In de eerste plaats wordt door Uwe Excellentie de vraag
gesteld of in de bedrijven, welke met het visschersbedrijf
verband houden de naleving der bepalingen, bij en krachtens
art. 5 der Arbeidswet gesteld, overwegende bezwaren oplevert.
Over het algemeen werd deze vraag ontkennend beantwoord.
Daarbij werd echter opgemerkt, dat mocht op onze kust
meer haring worden gevangen en in verschen toestand
worden aangevoerd, de vergunning bedoeld bij art. 5 4e lid
der Arbeidswet (welk lid aan dit artikel werd toegevoegd
bij de z.g. speetwet) ook voor Scheveningen noodig zou
kunnen blyken.
Werd van de toepassing van art. 5 der Arbeidswet geen
bezwaar ondervonden, wel was dit het geval met art. 6.
Volgens het eerste lid van dit artikel moet aan een persoon
beneden de zestien jaar of een vrouw, die arbeid verricht
in fabrieken en werkplaatsen, gedurende den arbeidstijd een
rusttyd van een uur worden gegeven tusschen 11 uur des
voormiddags en 3 uur des namiddags. Deze bepaling is in
strijd met het plaatselijk gebruik te Scheveningen. Voor
allen die met het visschersbedrijf verband houdenden arbeid
verrichten, is het uur van het middagmaal 3 uur. Alles is
daarnaar geregeld. Ook b.v. de schooltijden. Terwijl voor het
overig deel der gemeente ’s-Gravenhage de namiddagschool-
tijd om 4 uur eindigt, geschiedt dit te Scheveningen om
3 uur. Volgens evengenoemde bepaling zouden dus de ar
beidende vrouwen niet op het uur van het middagmaal in
haar woning aanwezig kunnen zijn. Gelukkig maakt het
tweede lid van bovenstaand artikel het mogelijk voor bepaalde
fabrieken en werkplaatsen van den Minister een vergunning
te verkrijgen om den rusttijd ook op een ander tijdstip te
doen plaats vinden, waarvan dan ook gebruik wordt gemaakt.
Intusschen is hieraan dit bezwaar verbonden, dat door iederen
werkgever individueel een zoodanige vergunning moet worden
gevraagd. Wanneer tot herziening der Arbeidswet werd over
gegaan, zou het wenscheljjk worden geacht, dat art. 6 zoo
danig wordt gewijzigd, dat in plaats van 3 uur des namiddags
4' -
I-
35 VERSLAG DER KAMER V. KOOPHANDEL EN FABRIEKEN.