39
11
VERSLAG DER GEZONDHEIDSCOMMISSIE.
In het begin van het jaar verzochten. Burgemeester en
Wethouders de meening der Commissie te mogen vernemen
omtrent de vraag of er termen aanwezig waren tot intrekking
van de tot nu toe verleende vergunningen tot het houden
of mesten van varkens.
Naar de meening der Commissie behoorde er onderscheid
gemaakt te worden tusschen de varkensbewaarplaatsen,
bevoegdheid moeten hebben om het houden van paarden
geheel te verbieden, welke bevoegdheid het tegenwoordige
art. 116 Bouw- en Woon verordening hun niet verleent. Het
artikel zou onzes inziens in dien zin te wijzigen zijn, dat
voortaan het houden van paarden of vee in- of in de nabij
heid van eene woning zonder vergunning van Burgemeester
en Wethouders verboden is, terwijl dan, wordt de vergunning
verleend, de noodige voorschriften te geven zijn.
Een dergeljjke bepaling zou bovendien van zelf leiden
tot een meer stelselmatig toezicht op de inrichting derpaarden-
stallen hier ter stede, hetwelk voor het tegengaan van bodem
verontreiniging geenszins overbodig lijkt.
Een klacht over een niet waterdichten mestput van een
groote stalhouderij deed tevens aan het licht komen, dat de
paardenstal niet anders dan een gestraten vloer had. De
zaak werd in handen gesteld van Bouw- en Woningtoezicht,
waarna de mestput werd voorzien, terwijl in den paarden
stal een waterdichte vloer werd gemaakt en een luchtkoker
aangebracht.
Een verzameling van mest en afval tegen den zijmuur
van een perceel aan de Badhuisstraat werd op aandrang
dezerzijds opgeruimd, terwijl een mestput bij een perceel aan
het Bezuidenhout werd geledigd en buiten gebruik gesteld,
aangezien de eigenares van den daarbij behoorenden stal
niet geneigd bleek dien stal overeenkomstig de voorschriften
in te richtendientengevolge worden er thans geen paarden
meer gestald.
Een mestverzameling tegen den muur van een perceel aan
d’Aumeriestraat werd verplaatst naar een ander deel van
het terrein, zoodat bedoeld perceel geen nadeel van den
mesthoop meer kan ondervinden.