16
door de aanneming zijner benoeming tot Minister van
Waterstaat, ingevolge art. 25 der Gemeentewet op 12
Februari had opgehouden lid te zijn van den Gemeen
teraad, werd in de Raadsvergadering van 22 April tot
Wethouder gekozen de heer Dr. C. Lely.
Tn de Raadsvergadering van 17 Februari werd, om
op te treden in de plaats van den uit hoofde van
ziekte afwezigen Wethouder de Wijs, tot tijdelijk
Wethouder gekozen de heer Dr. J. Th. Mouton, die
zich belastte met de afdeeling „Openbare werken”.
Nadat in de waarneming dier afdeeling, door de be
noeming tot Wethouder van den heer Lely, definitief
was voorzien, werd door Dr. Mouton als tijdelijk Wet
houder ontslag genomen.
In verband met het voortduren van de ongesteldheid
van den heer DE Wijs achtten Burgemeester en Wet
houders het wenschelijk, dat te zijner vervanging op
nieuw een tijdelijk Wethouder werd aangewezen,
gedurende de maanden Juli en Augustus, waarin de
verloftijd van de leden van het College van Dagelijksch
Bestuur valt. Als zoodanig werd in de Raadsvergadering
van 29 Juni benoemd de heer J. C. Jansen, die zich
belastte met de afdeeling „Gemeentebedrijven” en met
de zaken van het Gemeenteziekenhuis.
Den Isten September werden ter vervulling der
vacatures, ontstaan door de periodieke aftreding als
Wethouder van de heeren de Wijs en Dr. Lely, als
zoodanig benoemd de heeren J. C. Jansen en Dr. C.
Lely. De heer de Wijs had kennis gegeven, dat hij
daartoe genoodzaakt door gezondheidsredenen, zich niet
meer wenschte beschikbaar te stellen voor eene her
benoeming.
De Wethouders Dr. C. Lely en R. A van Sandick
gaven respectievelijk bij schrijven van 8 en 9 December
den Raad bericht, dat zij als zoodanig ontslag namen.
In de Raadsvergadering van 21 December werden deze
heeren opnieuw als Wethouder gekozen, welke her
benoeming door beiden werd aangenomen.
Het jaar van aftreding van den heer H. de Wilde
als Wethouder werd in de Raadsvergadering van 11
Mei bij loting, ingevolge art. 81 der Gemeentewet,
bepaald op 1911.