20
31
III. Bijzonder Onderwys.
1. Opmerkingen van algemeenen aard.
Personeel.
Voor het eerst kan de Commissie eenigszins uitvoerig ook
over het Bijzonder Onderwijs in deze gemeente rapporteeren.
Ontbraken haar tot het jaar 1908 eenerzijds de noodige
gegevens, om een oordeel te vellen, andererzljds meende
zij het Bijzonder Onderwijs gelegenheid te moeten geven,
om zich in te richten naar de nieuwe eischen, welke men
met het oog op de meerdere subsidieëring billijkerwijze
stellen mag. Wat dit laatste betreft is er sinds de invoering
der gewijzigde Onderwijswet (1905) nu naar het oordeel der
Commissie voldoende tijd verloopen en wat het eerste aan
gaat moet erkend, dat de Hoofden der meeste bijzondere
scholen zich zeer hebben beijverd, om der Commissie het
gevraagde licht te verschaffen.
Daarvoor aan die Hoofden allereerst een woord van dank.
Teleurstellend in hooge mate, dit voegt de Commissie hier
onmiddellijk achter, was het voor haar, dat niet alle Hoofden
van scholen dezelfde welwillendheid betoonden.
Blijkbaar was tot deze laatsten nog niet het begrip door
gedrongen, dat ook de bijzondere school slechts baat kan
vinden bij goede publieke voorlichting, welke door het Ver
slag onzer Commissie zeker wel in de allereerste plaats en
het meest onpartijdig verkregen kan worden. De Commissie
hoopt, dat in volgende jaren deze Hoofden tot beter inzicht
komen en het Voorbeeld hunner collega’s volgen zullen.
Uit den aard van de zaak is er ook op de bijzondere
scholen nog al eens mutatie onder het personeel. Wat de
Hoofden betreft, verwijzen wij naar Hoofdstuk I van ons
Verslag, wat de onderwijzers(essen) van bijstand aangaat,
kan volstaan worden met te vermelden, dat de mutatiën
blijkbaar niet van al te storenden invloed waren op den
rustigen gang van zaken bij het onderwijs.
VERSLAG LAGER ONDERWIJS.
2.