22 (4e Afd.) verse. v. n. comm. t. wering v. school verz. 14 1905 207 1907 243 1904 1905 1906 1907 1908 307 207 290 243 237. Van de 236 opgeroepenen, verschenen 136 personen voor de Commissie, terwijl 96 wegbleven (waarvan 3 met schrifte lijke kennisgeving) en 4 oproepingen niet bezorgd konden worden, daar zelfs na herhaald onderzoek het goede adres niet gevonden kon worden. Bij het onderzoek naar de redenen van het relatief school verzuim, waarbij de leden der Commissie steeds informeerden naar den leeftijd der kinderen, bleek, dat het meeste verzuim gepleegd werd door 12- en 13-jarige leerlingen, wier ouders meenden, dat zij gerechtigd waren hunne kinderen van school te nemen en dit dan ook meestal deden, omdat zij de ge ringe verdiensten dier kinderen noodig hadden. Vooral dit jaar kenmerkte zich door het groote aantal ver- zuimen wegens armoede (gebrek aan schoeisel en kleeding). Meermalen werd door de ouders ziekte als reden opgegeven, waarbij moeilijk te constateeren viel, of die ouders waarheid spraken Sommige ouders beweerden n.l., dat enkele doctoren geen bewijs van ziekte wenschten af te geven. De Commissie kan geen oordeel uitspreken over ’t al of niet ware dier beweringen, maar meent, dat ’t de taak der Hoofden van scholen en der Commissie zou vergemakkelijken, indien bij werkelijke ziekte de heeren doktoren een dergelijk bewijs steeds zouden willen afgeven. Ook dit jaar heeft de Commissie een onderzoek ingesteld naar de resultaten harer bemoeiingen. Daartoe zijn evenals vorige jaren, aan 43 Hoofden van scholen lijsten verzonden met de namen hunner leerlingen, wier ouders gedurende 1 December 1907 30 November 1908 waren opgeroepen, met verzoek te willen aangeven, hoe het schoolbezoek bij deze leerlingen was geworden, na oproeping door de Commissie. Verzonden werden 43 lijsten met 246 namen. Daarvan ouders leidden, betroffen er 233 relatief en 3 absoluut school verzuim. De 3 gevallen van absoluut schoolverzuim zijn echter terug te brengen tot 1. Er bleek de Commissie n.l. dat in 2 dier gevallen de kinderen geplaatst waren op eene bijzondere school, wat niet bekend scheen te zijn Het 3e geval betrof een jongen, die door slecht gedrag reeds van eene school verwijderd was en niet op eene andere school was ingeschreven, omdat hij op ’t punt stond opgezonden te worden naar ’t een of andere doorgangshuis. Het aantal kennisgevingen is, vergeleken met dat van ’t vorig jaar niet noemenswaardig gedaald. Die aaatallen be droegen in 1903 205

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1908 | | pagina 689