1 i H 39 13 VERSLAG DER GEZONDHEIDSCOMMISSIE. „Gezwegen nog van de overige bezwaren, welke het stelsel „der beerputten medebrengt, mag dus alleen reeds op grond „van het gevaar van bodemverontreiniging aangedrongen „worden op een zooveel mogelijk stelselmatige opruiming „der bestaande beerputten, en onze Commissie nam dan ook „nu ongeveer twee jaar geleden, met het meeste genoegen „kennis van de mededeeling, vervat in uw schrijven van „4/8 October 1907, n°. 10787/110, afd, O. W., dat door Uw „College overwogen werd „om, evenals in buitenlandsche „steden bij het maken eener behoorlijke rioleering is geschied, „krachtens verordening, binnen een daarbij vastgestelden „termyn en volgens een vooraf vastgesteld plan, tot alge- „meene opruiming der nog bestaande beerputten te geraken”. „Terwijl wij verlangend blijven uitzien naar de resultaten „Uwer overwegingen op dit stuk, hebben wij steeds ge- „meend, dat het zaak was om overal, waar een bestaande „rioleering aanleiding gaf tot klachten, aan te dringen bij „de betrokken eigenaren op opruiming der eventueel nog „aanwezige beerputten. „Deze gedragslijn is door ons bureau, gedurende den „ganschen tijd, dat van wege de Commissie dergelijke „klachten zelfstandig werden behandeld, getrouwelijk en „meestal met succes gevolgd. Het bureau ging daarbij van „de stelling uit, dat, wanneer er ook maar eenigszins be- „langryke gebreken geconstateerd waren, geen herstellingen „aan de rioleering konden worden toegestaan, zonder dat „de rioleering werd ingericht naar het nieuwe stelsel, „d.w.z. dat de beerputten werden opgeruimd. „Deze gedragslijn ontmoette bij verstandige eigenaren „weinig of geen verzet, omdat het niet moeilijk was hen -te overtuigen van het nut van den maatregel en het be- „lang, dat zy zelven ten slotte by een eenigszins scherpe „doorvoering zouden blijken te hebben. „Nu wordt in het onderhavige geval de eigenaar der „betrokken perceelen onder meer aangeschreven „de ge- -heele rioleering te herstellen of te vernieuwen”, en blijkt „dus Uw College met onze Commissie van meening, dat „aan deze rioleering tamelijk belangryke gebreken waar -'<■ nemen zyn, zoo sterk zelfs dat het mogelijk is, dat de

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1909 | | pagina 1002