54 7 En kleine, gouden visschen duik’len lustig, In speelschen overmoed, naar stukjes brood, Die vriend’lijk-milde kinderhand hun bood. Twee blanke zwanen glijden statig rustig Over het stille, held’re watervlak, In trotsch beweeg, geheel op hun gemak Zomer-Idylle. Het park ligt overglansd door zonneschijn. Uit bloemenbedden, tintelend van kleuren, Stygen omhoog bedwelmend zoete geuren, En vlinders zie ik zweven, licht en fijn. S 0 H O O N S C H R1F T. 10>/4—103/4- Van kleinen heuvel heb ’k een mooi gezicht; Zacht-glooiend Ijjnen zich de kiezelpaden Langs groene perken, die in zon zich baden, Terwyl ginds hèl een smalle vijver licht. Maar zie de oude makker herkent hem niet meer Der zonne brand schroeide zijn wangen te zeer. Weemoedig treedt verder met vluchtigen groet De jonkman en schudt zich het stof van den voet. Daar blikt zijn beminde uit het venster omlaag: „Ik breng u, o jonkvrouw, mijn welkom vandaag!” Maar ’t meisje ook herkent niet, wiens hart voor haar gloeit; Zoo zeer heeft de zon hem de wangen verschroeid. En verder weer trekt hij door steeg en door straat; Hem biggelt een traan langs het bruine gelaat. Daar strompelt zijn moeder op ’t kerkepad voort: Hij groet haar kortweg en spreekt verder geen woord. Maar zie daar snikt eensklaps het moederken luid: „Mijn zoon!” en steekt bevend haar armen vooruit. Al bruinde het zonlicht hem voorhoofd en koon, Het oog van den moeder herkende den zoon. VERSLAG BEWAARSCHOOL-AKTE-EXAMENS.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1909 | | pagina 1371