39
neden welke zij verboden wordt, hooger, b.v. op 16 jaren
zou moeten worden gesteld. Bestaat hiertegen bezwaar, dan
zou bij behoud van den leeftijd van 14 jaren het uur,
waarna de bedoelde arbeid verboden wordt, uiterlijk op 8 uren
moeten worden gesteld.
In art. 2 sub A. 2 wordt verboden een persoon beneden
16 jaren arbeid te doen verrichten o.a. op in aanbouw of in
herstelling zijnde schepen, die voor hem het gevaar opleveren
meer dan 4 M. naar beneden te vallen, tenzij aldaar een be
veiliging tegen het gevaar van eraf te vallen doelmatig is
aangebracht door voetplanken van ten minste 12 cM. hoogte
en gordingen op 90 cM. hoogte, of door 2 gordingen, waarvan
de bovenste op 90 cM. en de onderste op ten hoogste 30 cM.
hoogte.
De laatste alinea van hetzelfde artikel beperkt dit verbod
in zooverre voor personen boven 14 jaren, dat het voor hen
niet van toepassing is bij werkzaamheden op in aanbouw
of in herstelling zijnde schepen, zoolang ter plaatse het aan
voeren van materialen zou worden belet door een aange
brachte gording of wel het aanbrengen daarvan wegens
plaatselijke omstandigheden onmogelijk is.
Deze beperking komt ons niet gewenscht voor. Wanneer
om de genoemde redenen het nemen der voorgeschreven
voorzorgsmaatregelen niet mogelijk is, behooren o.i. de jonge
lieden van 14 en 15 jaar niet tot arbeiden op de bedoelde
gevaarlijke plaatsen te worden toegelaten.
Art. 9 behelst voorschriften omtrent de zindelijkheid. In
het vroeger de Kamer door den Minister Veegens om advies
gezonden ontwerp voor dezen maatregel van bestuur, waren
ook voorschriften opgenomen omtrent het schoonhouden enz
van wanden en zoldering. Art. 10 van het ontwerp-Veegens
bevatte daaromtrent de volgende bepaling
„4. De wanden en de zoldering van een werklokaal en
„van de aanhoorigheden daarvan moeten ten minste eenmaal
-in de 15 maanden naar den aard en behoorlijk worden ge-
„kalkt, afgewasschen of op andere wijze gereinigd.”
Het komt onze Kamer voor, dat opname van een dergelijke
bepaling alsnog wenschelijk zou zijn.
Ten slotte werd onze aandacht getrokken door het onver
anderd behoud van hetgeen in art. 16 van den Algemeenen
Maatregel, zooals hij thans nog van kracht is, voorkomt
omtrent de schriftelijke verstrekking van aanwijzigingen,
voorschriften en oordeelen van de inspecteurs van den arbeid.
Hiertoe toch is de inspecteur slechts verplicht, wanneer het
hoofd of de bestuurder van een bedrijf of onderneming dit
verlangt.
Waar het niet op volgen der hier bedoelde voorschriften
i
VERSLAG DER KAMER V. KOOPHANDEL EN FABRIEKEN. 35