I
35
1
I
46
1
p
XII. tot Zijne Excellentie den Minister van Landbouw,
Nijverheid en Handel naar aanleiding van den nieuwen
algemeenen maatregel van bestuur als bedoeld bij artt. 5
en 11 der Arbeidswet, met het volgende schrijven:
Reeds spoedig na de in werking treding van het Koninklijk
besluit tot vaststelling van een algemeenen maatregel van
bestuur als bedoeld bij art. 5 en 11 der Arbeidswet (Stbl.
no. 266) bereikten ons klachten omtrent de wijziging, welke
hierbij wordt gebracht in de regeling der arbeidstijden voor
vrouwen, werkzaam in het bedrijf van naaister, borduur
werkster, passementwerkster. modemaakster enz.
Na onderzoek moeten wij deze klachten beamen en
veroorlooven wij ons ze ter kennis van Uwe Excellentie te
brengen.
Volgens het Koninklijk Besluit van 9 December 1889
(Stb. no. 176), laatstelijk gewijzigd bij Koninklijk besluit van
3 Februari 1902 (Stbl. no. 15), werd vergund den arbeid in
bovenbedoelde bedrijven voor een vrouwelijk persoon boven
veertien jaren te doen eindigen op zijn laatst te 8 uren des
namiddags, onder voorwaarde, dat haar arbeid niet vroeger
aan van ge dan te 8 uren des voormiddags. In verband met
het bepaalde bij art. 5, le lid, der arbeidswet kwam deze
bepaling hierop neer, dat in deze vakken gearbeid kan
worden öf tusschen 5 uur v.m. en 7 uur n.m. mits niet
langer in het geheel dan 11 uren per etmaal, öf tusschen 8
uur v.m. en 8 uur n.m. met geldelijke beperking wat betreft
het totaal aantal uren.
Voor zoover onze gegevens strekken, werd alhier algemeen
gebruik gemaakt van de bevoegdheid de werkuren tusschen
8 uur vm. en 8 uur n.m. te bepalen.
Vooral toch in den winter verdient deze regeling de voor
keur. Waar de woonplaatsen der betrokken werksters veelal
ver van de ateliers zijn verwijderd, beteekent de aanvang
te 7 uur voor velen harer, dat zij reeds te half zes moeten
opstaan.
Volgens het thans in werking getreden Koninklijk Besluit
moet, wil men hetzelfde aantal werkuren per dag behouden,
de arbeid om 7 uur ’s avonds eindigen, hetgeen in ongeveer
alle gevallen met zich brengt, dat hiij om 7 uur ’s morgens
zal aanvangen.
Afgezien hiervan is de nieuwe regeling, althans wat deze ge
meente betreft, uiterst ondoelmatig. Blijven de werkuren bepaald
tusschen 8 uur v.m. en 8 uur n.m., dan moet behalve de reeds
door art. 6 der Arbeidswet voorgeschreven rusttijd van één uur
tusschen 11 en 3 uur een tweede rusttijd worden gegeven
van l*/2 uur tusschen 4 en 6'/2 uur. Van de twaalf uren
zijn dus minstens 2*/a uur voor rusttijd bestemd; blijft dus
VERSLAG DER KAMER V. KOOPHANDEL gN FABRIEKEN.