32
1907
1908
1909
1910
10.11 pCt.
17.05
16.30
15.83
14
VERSLAG DER GEMEENTF.BANK VAN LEENING.
n
L
Overschot.
27.78 pCt.
21.55
28.29
35.50
1907
1908
1909
1910
Verlies.
2.55 pCt.
3.53
1.93
0.70
In percentsgewijze verhouding tot het voorschot, verstrekt
op de verkochte panden, stonden het overschot en het verlies
in de jaren
Overschot.
Te Amsterdam waren die cijfers in de jaren
Verlies.
4.24 pCt.
1-80
1.80
1.52
Opvallend is het dat, niettegenstaande de milde bepaling
voor de ambtenaren met de beleening belast, opgenomen
in art. 8 al. 2 van de Verordening (No. 20 van 1907),
tengevolge waarvan genoemde ambtenaren voor de helft
zyn vrijgesteld van de betaling van de verliezen op de
verkoopingen, juist het overschot sterk vermeerdert en de
„te korten” of verliezen belangrijk dalen.
Die bepaling is gemaakt om het geven van een hoog
voorschot bevorderlijk te zyn omdat daardoor de vrees voor
betaling van groote verliezen op de verkoopingen voor de
helft wordt verminderd en als gevolg daarvan de ambtenaren
niet zoo angstvallig by de taxtatie der panden behoeven
te wezen.
Daar onder de verkoopbare panden er alsnog meerdere
kunnen voorkomen die beleend zyn voor 1908 tegen een
iets hooger rentetarief en een staantijd van 15 maanden,
terwijl bij de verkoopingen het lagere rentetarief en slechts
6 maanden rente wordt in rekening gebracht, zou eene
kleine verhooging van het overschot en eene evenredige
vermindering van het „te kort” hier onbesproken kunnen
blyven doch juist in het laatste jaar, terwyl die oude panden
geleidelijk verminderden, wordt de verhouding ongunstiger
en zou daarentegen eene hoogere taxatie der panden toelaten.
Wanneer toch betere prijzen op de verkoopingen bedongen
kunnen worden moet ook daaraan evenredig het voorschot
worden verhoogd.
Te Amsterdam, waar voor tegemoetkoming in de verliezen
op verkochte panden f 150 per kantoor is gesteld, betaalden
de ambtenaren in de beide laatste jaren elk nog een bedrag