J 39 42 ook in deze kazerne geen sprake. Daarvoor wordt de brand stof te karig toegemeten. Maar bovendien is één kachel van niet grooten omvang, zooals die te vinden is op kamer D No. 29, toch zeker niet in staat een zaal van 23.92 bij 11.80 M. behoorlijk te verwarmen. Vermelding verdient nog, dat in de paardenstallen geregeld door enkele manschappen geslapen wordt, ten einde de wacht te kunnen houden bij de paarden. Lijkt dit al een ongewenschte regeling, ergerlijk is het logies van de oppassers van officieren paarden, die met hun heele hebben en houden in de onmid- delijke nabijheid van hun paarden gelogeerd zijn. In den gang achter het paard wordt daartoe een bed gezet, en de stal is dus dag- en nachtverblijf van den oppasser. Het is duide lijk, dat een stal geen verblijf voor menschen behoort te zijn. Voor de nachtélijke bewaking der paarden zou een nacht- dienst met behoorlijke afwisseling kunnen worden ingesteld, zoodat men geen enkelen man in den stal behoefde te laten slapen, laat staan wonen. b. De onderofficierskamers lijken tamelijk sterk bezet; zoo wonen in kamer D no. 7, 9 a 13 onderofficieren, die met hun allen slechts twee waschtafels hebben. Diezelfde kamer heeft eene ongunstige ligging (N.-N.W. ten Noorden)boven dien heeft men er hinder van de geuren, opstijgende uit de vlak tegenover gelegen keuken. Kamer D no. 31, op de zolderverdieping, werd bewoond door 3 onderofficierenspoedig zouden er echter nog minstens 3 bijkomen. Deze zolderkamer ligt op het Zuiden; ’t is er natuurlijk ’szomers zeer warm en ’s winters koud. c. De bureelen ondergebracht in kamers D nos. 3, 4, 17 en 18 zijn tochtige en koude vertrekken van te geringe afmeting: men heeft er last van de doorstuivende zoldering- D. no. 4 wordt bij gebrek aan andere ruimte tevens gebruikt als theoriekamer zoowel voor manschappen als voor officieren. Op kamer D. no. 30, een zolderkamer eveneens dienstdoende als bureel, is het des zomers natuurlijk onhoudbaar warm en des winters koud. d. De cachotten (D. nos. 11, 12, 13 en 14) zyn bijna absoluut duistere en bovendien vochtige hokken, welke’s winters niet verwarmd kunnen worden: zij ontvangen hun Jicht uit het VERSLAG DER GEZONDHEIDSCOMMISSIE.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1910 | | pagina 1190