l
I
il
13
venhage in het betreffende geding uitspraak. In het breed
voerig gemotiveerde vonnis werd de beslissing der Rijksver-
eene beslissing der Rijksverzekeringsbank betreffende een
ongeval, dat in het verslagjaar aan een der werklieden van
het Gemeentelijk Electrisch Bedrijf is overkomen.
Het bedoelde beroep werd ingesteld naar aanleiding van
eene beslissing der Rijksbank, waarbij aan den werkman
A. A. L. Zeiler een blijvende rente werd toegekend van
175 cent per werkdag terzake van een hem op 10 December
1909 overkomen ongeval. Bij de vaststelling dezer rente over
woog de Bank, dat Zeiler, wien door genoemd ongeval twee
leden van den rechter wijsvinger waren afgekneld, met in
gang van 13 Juni 1910 geacht meest worden 10 van zijne
arbeidsgeschiktheid voor goed te missen.
Aan deze blijvende rente waren natuurlijk voorloopige
renten voorafgegaan. Reeds tegen die voorloopige renten was
bij bezwaar gerezen, omdat Zeiler op 16 Februari 1910 den
arbeid had hervat en het gebleken was, dat hij zijn werk
evengoed kon verrichten als vroeger. Toen dan ook de blijvende
rente werd toegekend meenden wij in het bijzonder nog eens
Uwe aandacht op dit geval te moeten vestigen. Wij wezen
er op, dat naar onze meening het missen van een groot deel
van den rechter wijsvinger zeer zeker geacht moet worden
eenige invaliditeit mede te brengen, ook al hervat de ge
troffene zijn vroegeren arbeid weder volledig. Wij achtten
echter 10 arbeids-ongeschiktheid wel de hoogste schatting
voor dit letsel bij een niet-vakarbeider als Zeiler. Hoewel wij
ons dus overtuigd hielden, dat het instellen van beroep niet
intrekking of verlaging tengevolge kon hebben, meenden wij
niettemin in overweging te moeten geven ons tot het instel
len van beroep te machtigen, omdat wij vernomen hadden,
dat de getroffene zelf in beroep was gegaan, daar hij de
vastgestelde rente te laag achtte. Door in beroep te gaan
zouden wij partij worden in het door Zeiler ingestelde beroep
fin de gelegenheid hebben onze meening bij de behandeling
dier zaak aan den beroepsrechter te doen kennen.
U hebt zich met ons voorstel kunnen vereenigen, waarop
door ons een klaagschrift werd ingediend, waarin wij stelden,
dat Zeller ten onrechte als blijvend invalide werd aange
werkt, omdat het bestaande letsel hem, als ongeschoold
werkman, niet verhinderde zijn arbeid even goed te ver
richten als vöör het ongeval. In den loop der procedure bleek
Ons. dat Zeller’s beroep er op gericht was eene blijvende
rente te krijgen van f O,265 per werkdag, naar eene invali-
waarnaar ook de laatste hem toegekende
I was.
Op 21 September 1910 deed de Raad van Beroep te ’s Gra-
VERSLAG OMTRENT DE ONGEVALLENVERZEKERING.
d'teit van Ï5 v<*aiuac
voorloopige rente berekend