20
’s-Gravenhage, 10 Januari 1910.
nedergelegd in eene missive aan het College van B. en W.
van den volgenden inhoud:
N°. 890.
OnderwerpVoorstel tot
proefneming met het gewij
zigd Mannheimerstelsel.
De overweging, dat een groot aantal leerlingen van de
lagere scholen, op grond van het belangrijk verschil in
geschiktheid voor ontwikkeling, meermalen niet tot eene
hoogere klasse kan bevorderd worden, heeft de Plaatselijke
Commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs er toe ge
bracht, naar een middel te zoeken, teneinde dit euvel tegen
te gaan.
Bij het nagaan van het verloop op een achttal lagere
scholen der 2e klasse gedurende een vijftal jaren is namelijk
gebleken, dat het getal kinderen, hetwelk de school verliet,
na alle klassen te hebben doorloopen, slechts 55 bedraagt
vau hen, die bij het begin van een nieuwen cursus voor
de eerste klasse werden ingeschreven. Verder bleek, dat
het getal achterblijvers stijgt naarmate de klassen hooger
worden.
Het behoeft wel geen nader betoog, dat deze toestand
dringend verbetering behoeft, daar toch de autoriteiten er
naar moeten streven, zooveel mogelyk de resultaten van het
onderwijs in overeenstemming te brengen met de groote
geldelijke offers, die het lager onderwijs van de gemeente
eischt.
Voorop dient te staan het beginsel, dat de inrichting van
het schoolonderwijs zich aan de behoeften der leerlingen
behoort aan te passen.
Ook de schoolautoriteiten bij onze oostelijke naburen, met
name in de stad Mannheim, wezen reeds gedurende eene
reeks van jaren op de gegrondheid van deze stelling.
landelijk gelukte het aan den stedelijken Schulrat aldaar,
Or. Sickinger, een systeem te ontwerpen en toegepast te
105
VERSLAG LAGER ONDERWIJS.