I
1
20
155
's-Gravenhage, 21 December 1909.
Daar de Commissie tot nog toe geen antwoord van het
College van B. en W. mocht ontvangen op haar dringend
en gemotiveerd verzoek om aanstelling van een of meer
gemeentelijke Inspecteurs van het openbaar lager onderwijs
in deze gemeente, d.d. 31 December 1909, acht zij het niet
ondienstig ook deze missive ten slotte in haar Verslag te
doen afdrukken.
Bij de behandeling van het onderwerp, besproken in onze
missive van heden, N°. 859, is tevens de vraag te berde
gebracht, of de aanstelling van een Inspecteur voor het
Lager Onderwijs in deze gemeente, zooals reeds is geschied
in de gemeenten Amsterdam en Rotterdam, zoo niet nood
zakelijk, dan toch zeer gewenscht moet worden geacht. De
prealabele vraag, of het wel op den weg der Commissie
ligt om zich ter zake tot Uw College te wenden, is, met
een beroep op de laatste woorden van artikel 97 van de
wet op het lager onderwijs, toestemmend beantwoord. De
motieven, welke in de twee grootste gemeenten van het
Rijk tot de aanstelling van een of meer inspecteurs hebben
geleid, gelden ook voor deze gemeente, waar de behartiging
van het openbaar onderwijs minstens op gelijken trap staat.
Het aantal scholen breidt zich voortdurend uit. Bij de evolutie
op het gebied van het onderwijs doen zich telkens nieuwe
vragen voor, welke eene nauwgezette studie en een grondig
onderzoek eischen. De behartiging, naar den geest des tijds,
van de belangen der volksontwikkeling en van alles wat
daarmede in verband staat,eischt voortdurend grootere inspan
ning. Hoe groot de werkkracht moge zijn van een Wethouder,
met het toezicht op de scholen belast, hij kan, bij zijne
vele andere ambtsbezigheden, zich onmogeljjk op de hoogte
houden van alle kwesties, welke op de scholen voor lager
VERSLAG LAGER ONDERWIJS.
N». 860.
OnderwerpAanstelling
Inspecteur voor het Lager
Ouderwijs.