i
I
45
12
il
Fröbelleer.
Het onderzoek liep, zooals in het reglement is omschreven,
over„Bekendheid met de speelgaven van Fröbel en vaardig
heid in het werken daarmede.”
Evenals vorige jaren, werd ook nu geregeld gevraagd naai
de meest bekende tusschengavendeze toch kunnen niet
meer gerekend worden tot het allernieuwste.
Over het algemeen was de indruk van djt onderdeel van
h
brak toch dikwijls elke inleiding over de waarde van orde
en netheid voor het leven, en bepaalde de inhoud zich uit
sluitend tot het geven van een aantal te stellen regels voor
orde bij het komen, het gaan en tijdens het onderwijs. Wat
er noodig is, om de kinderen aan de gestelde regels te ge
wennen, werd veelal vergeten en slechts weinigen wezen met
nadruk op het gewennen aan netheid en orde door het werk.
Nu en dan werd „gewennen aan orde en netheid” verward
met „handhaving der orde in de klasse.”
Geen wonder dan ook, dat vele dezer opstellen onvoldoende
geoordeeld werden en oorzaak waren, dat, zelfs bij een vol
doend mondeling examen een minder gunstig eindcijfer moest
toegekend worden.
In de opstellen over „handelend aanschouwen” werd deze
term soms verkeerd, soms te beperkt opgevat. Een enkele
maal werd van het eigenlijk „handelen” niet gerept en
alleen over „voor- en nadeelen van aanschouwelijk onder
wijs” gesproken.
Het derde onderwerp was in één opstel voldoende, in het
andere zeer onvoldoende behandeld.
Het mondeling onderzoek leerde, dat verscheidene candi-
daten voldoende op de hoogte waren van de wijze, waarop
de Bewaarschool door en nevens haar onderwijs aandeel kan
hebben in de lichamelijke, verstandelijke en zedelyke ont
wikkeling harer leerlingen, maar dat er ook nog verscheidenen
waren, aan wie een voldoend inzicht daarin ontbrak.
Het viel de Commissie ook op, dat vele candidaten spraken
over verhelderen van voorstellingen, aanbrengen van be
grippen, werken op de fantasie, apperceptiemateriaal en meer
d.g.l. uitdrukkingen, terwijl by nader onderzoek bleek, dat
zij de beteekenis dezer termen in 't geheel niet of verkeerd
verstonden. Sommigen candidaten ontbrak alle kennis der
zielkunde, en haar was het verschil tusschen lichamelijke,
verstandelijke en zedelijke opvoeding soms niet eens heel
duidelijk; andere daarentegen gaven blijk, dat zij zoowel de
beginselen der zielkunde, als die der opvoeding met vrucht
bestudeerd hadden.
r
VERSLAG BEWAARSCHOOL-AKTE-EXAMENS.