i I 44 HOOFDSTUK IV. Geldmiddelen. Verder verwijzen wij naar de staten (Bijlagen 7 en 8), die den aard der ontvangsten en der uitgaven afzonder lijk vermelden. Het saldo der rekening is het verschil van het voor- deelig saldo der gewone ontvangsten en uitgaven ad f 1.040.020.43 eu het nadeelig saldo der buitengewone ontvangsten en uitgaven ad f 4.184.043.015. Over het saldo van „gewoon” werd ten bate van den dienst 1911 be schikt tot een bedrag van f 196.288.505, terwijl het overige ad f 843.731.925 ten goede kwam aan den dienst 1912. De ontvangsten uit geldleening op den dienst 1910 bedroegen f 4.183.858.775 minder dan de door leeningte dekken uitgaven betreffende dien dienst; bovendien werd wegens Rijksvergoeding voor schoolbouw f 184.24 minder ontvangen dan geraamd; vandaar liet nadeelig saldo ad f4.184.043.015. Dit saldo is naar de begrooting voor 1911 overgebracht. Naar de laatste door Gedeputeerde Staten afgesloten rekening (.art. 221 der wet van 29 Juni 1851, Staatsblad No. 85) over het dienstjaar 1910 bedragen: de ontvangstenf 17.951.676.385 en de uitgaven- 21.095.698.97 zoodat die rekening sluit met een nadeelig saldo vanf 3.144.022.585 Volgens de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde begrooting voor het dienstjaar 1912 is het geraamd bedrag der ontvangstenf 22.747.603.815 en dat der uitgaven- 22.586.311.315 Batig saldo f 161.292.50') De 18en December 1911 besloot de Raad tot de uitgifte van een 4 pCt. geldleening, groot ten hoogste f 6.000.000. Deze leening werd overgenomen door een consortium, van welks tusschenkomst wij gebruik maakten krachtens Zie, hiervoor blz. 1 van de toelichting der begrooting voor 1912.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1911 | | pagina 45