25
Ill
VAN ’S-GRAVENHAGE,
De Baljuw of Hoofdofficier, die dus eigenlyk bovendien
Schout was, had zoowel in den Haag als in Scheveningen een
Onderschout. De Scheveningsche Onderschout, die zich echter
meestal Schout noemde, behartigde in dat dorp bovendien
tal van administratieve zakenhij was daar eigenlijk de
vertegenwoordiger van den Magistraat van den Haag.
Aan een zéér eigenaardige en voor de ontwikkeling van
den Haag allerbelangrijkste zaak moet hier nog herinnerd
worden. Dat is de verhouding van den Haag tot het Grafelyk
Hof. Dit lag eerst bij, later geheel in het Haagsche dorp.
Het sprak welhaast vanzelf, dat de jurisdictie op dat Hof
en over de lieden die er toe behoorden niet kon berusten
by het dorpsgerecht. In de dagen, dat nog Baljuw en Wel
geboren Mannen de vierschaar spanden, zal dat echter wel
zoo geweest zyn, en dat kon zeer goed omdat de Welgeboren
Mannen eigenlyk de aan het Hof verbonden aanzienlijken
waren. Maar reeds als de Graaf zelf op zyn Hof was nam hij
vaak in persoon de rechtspraak over zooals blijkt uit een
voorreehtsbrief van Albrecht van 23 Aug. 1370. Later traden
des Graven Raad eerst en daarna het Hof van Holland voor
hem geregeld in- de plaats en zoo behield het laatste de juris
dictie, niet slechts de hooge, maar ook de lage over het Hof ên
wat er by behoordedat Hofgebied was dus eigenlijk geworden
tot een soort immuniteit welker grenzen ten Westen en Zuiden
door de Beek en de Hofsingelgracht, ten Oosten en Noorden
door het Bosch en de „Wildernis” werdén gevormd. Buiten
dien eischte het Hof nog als een forum privilegiatum de
rechtsmacht op over alle hofbedienden, die toevallig buiten
dien kring woonden. Over de tallooze jurisdictiegeschillen,
die van dezen toestand het gevolg waren, leze men de artikelen
van Mr. J. B. Ridder de van der Schueren in de „Bijdragen
en Mededeelingen van die Haghe” 1903, 1906 en 1907.2) De
belastingvrijheden, bovendien door de Hofbeambten genoten,
gaven in verband met de noodzakelijkheid toch op eenigerlei
wyze heffingen van hen te doen ten bate van den lande, aan
leiding tot het tot stand komen van het eigenaardig Haagsch
regeeringscollege van de Sociëteit der vier Collegiën3),
zooals het voluit heette.
De omwenteling van 1795 moest in dezen gepriviligeerden
toestand wel verandering brengen. Schielijk en gemakkelyk
ging dat evenwel niet. Eerst in 1802 werd de Sociëteit op-
i) De transporten van binnen dien kring gelegen vaste goederen geschiedden
dus ook voor het Hof tot 1802.
J) Zie ook hierachter de nrs. 810—816.
Hooge Raad, Hof van Holland, Rekenkamer en Magistraat van den Haag.