27 2 VERSLAG GEMEENTELIJK WERKLOOZENFONDS. I bij begrooting toegestane bedrag meer dan voldoende geweest om den bijslag te kunnen uitkeeren. Het batig saldo, dat zal kunnen strekken tot dekking van te korten, welke in later jaren mochten ontstaan, is eensdeels toe te schryven aan het opheffen der Scheveningsche werkloozenkassen, ander deels aan de mindere werkloosheid, welke gedurende den zomer en de herfstnjaanden heeft geheerscht. In het verslag over het jaar 1910 werd er reeds op gewezen, dat het wenschelyk zoude zijn aan al de leden van de vereenigingen, wier werkloozenkas zich by het Gemeentelijk Werkloozenfonds heeft aangesloten, de verplichting op te leggen deel te nemen aan de werkloozenkas. Toen nu in het begin van 1911 aangesloten kassen de uitkeering aan hare leden hebben moeten staken, mede als gevolg van de niet verplichte toetreding der leden van de vereeniging, meenden het bestuur niet langer te moeten wachten met tot Burgemeester en Wethouders het verzoek te richten by den Raad een voorstel tot wijziging van de Verordening op het Gemeentelijk Werkloozenfonds aanhangig te maken. Deze wijziging had zich te bepalen tot het volgende: a. de verplichte toetreding van alle leden der vereeni ging tot de werkloozenkas; b. het toekennen van de bevoegdheid tot ballotage aan de vereenigingsbesturen met het recht van beroep op het Bestuur van het Gemeentelijk Werkloozenfonds door den afgewezene c. verhooging van het percentage van den opslag op de contributie van de vereeniging voor den ongeorganiseerde. Door de eerste wijziging zou, naar de meening van het Bestuur, het gemiddeld risico van de deelnemers aan de werkloozenverzekering verbeterd worden, aangezien zij, die in vaste betrekking zyn, dan ook zouden bydragen, terwijl zij nu zich maar al te dikwijls van steun onthielden. Door de tweede wijziging zouden de vereenigingsbesturen beter in de gelegenheid zijn al te slechte risico’s te weren, terwijl zy, die meenden ten onrechte geweigerd te zijn, toch de gelegenheid hadden zich op het Bestuur van het Gemeen telijk Werkloozenfonds te beroepen. De derde wijziging werd uit een billykheidsoogpunt noodig geacht. Reeds was gebleken, dat de by Verordening toegesfane verhooging (art. 11) in sommige gevallen niet voldoende was om de vereischte kosten van bodeloon te dekken, zoodat verhooging van de in dit artikel genoemde 15° o bij het Bestuur reeds een punt van overweging had uitgemaakt. Aangezien nu by de verplichte deelname der leden var. de vereeniging de zelfkeuze geheel vervalt, wat by de niet- leden van vereenigingen niet het geval is, daar deze de vry>

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1911 | | pagina 881