i
27
4
VERSLAG GEMEENTELIJK WERKLOOZENFONDS.
scheidene bij het Werkloozenfonds aangesloten werkloozen
kassen zijn uitgeput.
„Dit wijst op een ongezonden toestand, die naar te vreezen
is zonder het nemen van maatregelen van de zijde der
Gemeente niet zal zijn te verbeteren. De werkloozenkassen
zullen gevormd blijven grootendeels door leden, die reeds
bij den aanvang van het winterseizoen in den regel zonder
werk zjjnterwijl de andere leden, die vermoeden vast werk
te hebben, zich voor de meerderheid zullen blijven onthouden
van toetreding en alzoo van het storten van een premie, die
de werkloozenkas sterker kon maken. Komt hierin geen
verandering dan zullen de werkloozenkassen slechts ten
deele aan haar doel beantwoorden.
„Onder deze omstandigheden heeft het Bestuur van het
Gemeentelijk Werkloozenfonds ernstig overwogen of het geen
aanbeveling verdiend om op het voorbeeld van Amsterdam
en van schier alle andere gemeenten, waar van gemeente
wege de werkloozen-verzekering wordt gesteund aan den
bijslag, dien het Gemeentelijk Werkloozenfonds bij uitkee-
ringen geeft, de voorwaarde te verbinden, dat alle leden
van eene vereeniging, die den bjjslag wenscht, hebben toe
te treden tot haar werkloozenkas. De.vrijwillige toetreding
alzoo te veranderen in eene verplichte.
„Het Bestuur erkent intusschen, dat tegen deze verandering,
althans voor onze Gemeente, wel eenig bezwaar kan worden
ingebracht. Immers het facultieve te laten vervallen moet
de bedoeling hebben de werkloozenkassen sterker te maken
door de toetreding van leden, die vrij zeker zijn van
geregeld werk, waardoor de verhouding tusschen de werk-
looze en de werkhebbende-leden van de werkloozenkas
gunstiger wordt. Deze verhouding kim evenwel ongunstiger
worden door de toetreding van niet-leden der vereeniging
tot haar werkloozenkas (art. 11 der Verordening no. 10 van
1908). Het spreekt toch vanzelf, dat het verschijnsel, hetwelk
zich thans voordoet bij de vereenigingen, ook is waar te
nemen bij de menschen, die buiten het vereenigingsleven
staan: n.l. dat grootendeels alleen zij zich aansluiten aan
eene werkloozenkas, die gevaar loopen in het winterseizoen
zonder werk te zjjn. Bij het stellen van de voorwaarde, dat
alle leden van de- vereeniging zich hebben aan te sluiten
aan haar werkloozenkas, zou alzoo door het toetreden
van vele niet-leden de gewenschte gunstige verhouding
tusschen werkloozen en werkhebbenden niet verkregen
kunnen worden.
„De vraag rijst nu: wat te doen om dit geenszins denk
beeldige gevaar te verkomen?
„Eenstemmig is het Bestuur van het Gemeentelijk Werk-
J