i 27 4 VERSLAG GEMEENTELIJK WERKLOOZENFONDS. scheidene bij het Werkloozenfonds aangesloten werkloozen kassen zijn uitgeput. „Dit wijst op een ongezonden toestand, die naar te vreezen is zonder het nemen van maatregelen van de zijde der Gemeente niet zal zijn te verbeteren. De werkloozenkassen zullen gevormd blijven grootendeels door leden, die reeds bij den aanvang van het winterseizoen in den regel zonder werk zjjnterwijl de andere leden, die vermoeden vast werk te hebben, zich voor de meerderheid zullen blijven onthouden van toetreding en alzoo van het storten van een premie, die de werkloozenkas sterker kon maken. Komt hierin geen verandering dan zullen de werkloozenkassen slechts ten deele aan haar doel beantwoorden. „Onder deze omstandigheden heeft het Bestuur van het Gemeentelijk Werkloozenfonds ernstig overwogen of het geen aanbeveling verdiend om op het voorbeeld van Amsterdam en van schier alle andere gemeenten, waar van gemeente wege de werkloozen-verzekering wordt gesteund aan den bijslag, dien het Gemeentelijk Werkloozenfonds bij uitkee- ringen geeft, de voorwaarde te verbinden, dat alle leden van eene vereeniging, die den bjjslag wenscht, hebben toe te treden tot haar werkloozenkas. De.vrijwillige toetreding alzoo te veranderen in eene verplichte. „Het Bestuur erkent intusschen, dat tegen deze verandering, althans voor onze Gemeente, wel eenig bezwaar kan worden ingebracht. Immers het facultieve te laten vervallen moet de bedoeling hebben de werkloozenkassen sterker te maken door de toetreding van leden, die vrij zeker zijn van geregeld werk, waardoor de verhouding tusschen de werk- looze en de werkhebbende-leden van de werkloozenkas gunstiger wordt. Deze verhouding kim evenwel ongunstiger worden door de toetreding van niet-leden der vereeniging tot haar werkloozenkas (art. 11 der Verordening no. 10 van 1908). Het spreekt toch vanzelf, dat het verschijnsel, hetwelk zich thans voordoet bij de vereenigingen, ook is waar te nemen bij de menschen, die buiten het vereenigingsleven staan: n.l. dat grootendeels alleen zij zich aansluiten aan eene werkloozenkas, die gevaar loopen in het winterseizoen zonder werk te zjjn. Bij het stellen van de voorwaarde, dat alle leden van de- vereeniging zich hebben aan te sluiten aan haar werkloozenkas, zou alzoo door het toetreden van vele niet-leden de gewenschte gunstige verhouding tusschen werkloozen en werkhebbenden niet verkregen kunnen worden. „De vraag rijst nu: wat te doen om dit geenszins denk beeldige gevaar te verkomen? „Eenstemmig is het Bestuur van het Gemeentelijk Werk- J

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1911 | | pagina 883