I
By lage 52
DRIE EN VIJFTIGSTE VERSLAG van den toestand
der Academie van Beeldende kunsten te 's-Gra-
venhage over 1911—1912.
Het 53e Verslag omtrent den toestand der Academie het
welk de Raad van bestuur de eer heeft U aan te bieden,
moet, helaas, beginnen met de vermelding van een zeer
ernstig verlies, door deze onderwijsinstelling geleden. Den
7en Januari 1912 ontsliep haar Voorzitter, Jhr. Mr. W. J.
Snouck Hurgronje. Van de vele openbare betrekkingen door
hem in zijn werkzaam leven bekleed, vervulde hij ook die
van president der Academie met voorbeeldige toewijding.
Den 14en November 1911 door de algemeene ledenvergade
ring, bij zijn periodieke aftreding, tot bestuurslid herbenoemd,
was het voor den Raad van bestuur een groote voldoening,
dat de heer Snouck Hurgronje zich opnieuw met het voor
zitterschap wilde belasten. Het bestuur had in de reeks van
jaren, gedurende welke het met dezen leider werkzaam mocht
zijn, ervaren dat de belangen der Academie aan geen betere
handen konden zijn toevertrouwd. Toen dan ook in de eerste
bestuurssamenkomst na zijn overlijden, de onder-voorzitter
der Academie, de heer Peters, de gedachten waarvan de
raadsleden vervuld waren, vertolkte, mocht hij in waarheid
getuigen, dat de Academie in Snouck Hurgronje een leidsman
had verloren.
Snouck zoo sprak de heer Peters vatte zijn voor
zitterschap op als wij ons beroep. Hij beschouwde het hem
gegeven mandaat als zijn taak, was haast jaloersch als hem
iets ontging en het kostte vaak moeite hem buiten de een
of andere commissie te houden, wanneer zijn medeleden in
den Raad van bestuur meenden dat hy als leider vóór alles
hun lastig, corrigeerend medelid moest blijven. Nog in de
laatste maanden zijns levens gaf de ontslapen Voorzitter
blyk van levendige belangstelling en helder inzicht by de
voorbereiding van een belangryke hervorming en uitbreiding
van het onderwas, welke in die dagen in studie was.