150 Personeel. De door de droogte zanderig geworden plaatsen in de Boscbjes werden weder met baggeraarde bedekt en met graszaad bezaaid. Het omdelven van de door de stormen van 1911 en 1912 ontstane ruimten geschiedde over eene oppervlakte van 2 H.A. Voor het grootste gedeelte zijn deze open plaatsen met opgaande boomen beplant, waarmede geregeld wordt voortgegaan. Tusschen de boomen wordt schaduw- of onderhout aangebracht, teneinde grond- bedekking te verkrijgen. De aangeplante jonge eiken, uitsluitend van de gewone soort, hadden veel van de meeldauwziekte te lijden; een 200-tal zijn hierdoor gestorven. Thans wordt deze soort weinig meer gebruikt en een proef genomen met de Amerikaansche-, de moeras- en de moseiken, welke tot nu toe geen last van genoemde ziekte bleken te hebben. Door den storm van 26 Augustus 1912 werden geveld in de stad en langs de buitenwegen 134 opgaande boomen met een stammiddellijn van meer dan 30 c.M. en 113 van minder dan 30 c.M. In het Scheveningsche Bosch 51 boven en 73 beneden 30 c.M. De gedeelten van het Scheveningsche Bosch, die bij den storm van 30 September 1911 werden kaal geslagen, hadden te zamen eene oppervlakte van 2,7 HA.; deze werden bij den storm van 26 Augustus 1912 nog vermeerderd met eene oppervlakte van 1500 M2. De vele aanplantingen, gedurende het voorjaar aan gebracht, mogen als goed geslaagd beschouwd worden. Zonder twijfel moet dit worden toegeschreven aan den j vochtigen zomer, die echter minder gunstig gewerkt heeft op den groei van het vaststaande hout. Met ingang van 1 Januari werd bevorderd tot opzichtei 1ste klasse, de opzichter 2de klasse J. H. Hoitingh en werden, voor den tijd van één jaar, aangesteld als onderbaas: Tj. Jonker en B. J. A. Bouwmeester. De samenstelling en de salarisregeling van het anil't' narenpersoneel der Gemeenteplantsoenen was 31 Decent- ber 1912 als volgt:

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1912 | | pagina 150