24
2
VERSLAG GEMEENTEMUSEUM.
werkzaanr
De heer P. J. van der Burgh Jr. was sedert September 1907
Lid en Penningmeester der Commissie en had reeds vóór
dien tijd, o.a. bij de beraadslagingen in den Gemeenteraad,
van zyne belangstelling in het Gemeentemuseum doen blijken.
Aan zijn voorspraak M as ook te danken, dat M ijlen Mr. H. A.
A. van der Burgh zyne schoone verzameling Delftsehe aarde
werk legateerde aan het Gemeentemuseum.
Met ij ver en opgewektheid nam de heer van der Burgh deel
aan de werkzaamheden der Commissie. nauwgezet vervulde
hij het ambt van Penningmeester. Zijn ijver in het behartigen
van de belangen van het Gemeentemuseum zal in dankbare
herinnering blijven.
Meer nog dan de samenstelling der Commissie van Beheer
onderging de directie van het Museum ingrijpende wijziging.
Den 1 Januari Mas de betrekking van Directeur van het
Gemeentemuseum opengevallen, de verzoekschriften van een
7-tal personen welke dongen naar de opengevallen betrek
king werden ons om advies toegezonden door Burgemeester
en Wethouders.
Onze Commissie vestigde in haar advies in de eerste
plaats de aandacht op de zeer bijzondere eischen te stellen
aan den persoon van hem, die de betrekking van Directeur
van dit Museum heeft te bekleeden.
Zoo wordt van hem gevorderd kennis van de geschiedenis
van ’s-Gravenhage, van beeldende kunsten en van prentkunst
in het bjjzonder, van munten, penningen, van de voort
brengselen der alhier beoefende kunstnijverheid en bovendien
geschiktheid om de directie over het Museum en de beambten
te voeren.
Hooge eischen wmrden gesteld aan zijne werkkracht wegens
den omvangrijken arbeid die in het Museum is te verrichten,
als de beschrijving van den Historisch Topographischen Atlas,
de omwerking van catalogi, de reeds lang beoogde ver
andering in de tentoonstelling van schilderijen en voorwer
pen. Thans wordt wenschelijk geoordeeld, dat de Directeui
meestentijds in het Museum zal zijn te vinden, terwijl in
1887 genoegen kon worden genomen met de bepaling van
dageiykseh bezoek en eenige uren aanwezigheid pet
Üit het voorafgaande volgt, dat de Commissie verkieslijk
achtte, dat de directie van het Museum zou worden opge
dragen aan iemand die zich aan deze taak geheel zou kun
nen wijden.
Daarnevens staat echter, dat eene bezoldiging in overeen-
stemming met die kundigheden, geschiktheid en werkzaan