36
zal worden t
"orde afgevoerd.
geschat wordt, is uit algemeen hygiënisch oogpunt niet
te verdedigen.
Wanneer gelijk te verwachten is, de thans betrekkelijk
lage temperatuur weder tot de normale zomerhoogte
rijst, dreigt het niet gering te schatten gevaar, dat zich
in en op die verzamelingen van vuil tal van gevleu
gelde insecten zullen ontwikkelen, die, gelijk de weten
schap leert, voor den mensch gevaarlijke ziekte-kiemen
wijd en zijd kunnen verspreiden.
Dit aan alle verzameling van vuil inhaerente gevaar
heeft den wetgever er toe gebracht bij artikel 6 der Wet
van 4 December 1872 (Staatsblad 134) aan Burgemeester
en Wethouders ten plicht te stellen bij het verschijnen
of dreigen van besmettelijke ziekten verzamelingen van
mest en vuil te doen opruimen of onschadelijk te doen
maken.
Het gevaar en ongerief, aan dergelijke verzamelingen
eigen, heeft onze Commissie er toe geleid, Uw College
sedert 1903, jaar op jaar, met klem te wijzen op de
gebiedende noodzakelijkheid, om den asch- en vuilnis-
staal te verplaatsen en vuilverbranding in te voeren.
Wij herinneren aan onze jaarverslagen en speciaal aan
die over 1906, hl. 19 en over 1907 bl. 20.
at de tweede vraag betreft, merken wij op, dat de
- riekende uitwasemingen van de bestaande
-j nu hinder aan de omgeving ver-
die bij warmer weder zeker in
Stellig is naar onze meening geboden en dit diene
als antwoord op de derde vraag, dat onverwijld maat
regelen genomen worden, om verdere aangroeiïng van
de thans reeds ontstane vuilnishoopen te vóórkomen
door te bevorderen, dat al het vuil, dat verder dagelijks
zal worden aangevoerd, naar een beter gelegen plaats
vuilnishoopen reeds 1
oorzaken, een hinder,
niet geringe mate zal toenemen.
Dit bezwaar achten wij, omdat het van blij vent en
aard is, grooter, dan de slechts tijdelijke vermeerdering
9
VERSLAG DER GEZONDHEIDSCOMMISSIE,
kwalijk i’