36
20
eerst moeten uitmaken, welke terreinen men wil be
stemmen voor den bouw van hetgeen Prof. Henrici
noemt „hochherrschaftliche” villa’s, en voorts wat be
stemd moet worden voor al of niet geheel vrystaande
„heerenhuizen”, voor kleine alleenstaande burgerhuizen,
voor kleinere vrystaande bouwblokken enz., opdat voor
verscheidene categorieën van ingezetenen de gelegenheid
geopend worde te wonen in wijken met open bebouwing.
Meent men nu met minimum-bepalingen, gelyk ééne
verordening voor al deze terreinen noodzakelijkerwijze
zou moeten geven, een goede bebouwing van terreinen
met zóó verschillende bestemming te kunnen waarbor
gen? M. a. w. meent men de regeling voor al deze l
terreinen in één stel bepalingen te kunnen vastleggen
Naar onze meening is het niet twyfelachtig, of het
antwoord moet hier beslist ontkennend luiden.
Eerst wanneer men weet welke bestemming zal wor- j
den gegeven aan bepaalde terreinen voor open bebouwing, I
zal men voor elk dier terreinen of voor bepaalde gedeel
ten daarvan (zie Zorgvliet) afzonderlijke verordeningen
moeten vaststellen. Alleen daardoor zal het mogelijk
zijn voor elk dier terreinen of terreinsgedeelten te be-
oordeelen, welke voorschriften in het gegeven geval
noodig en wenschelyk zyn.
III. In welken geest deze voorschriften zouden zij"
te ontwerpen, wenscht onze Commissie thans nog aan
de hand der voorliggende ontwerpverordening nad<-i
onder de oogen te zien.
Vooraf ga echter de opmerking, dat de >ninii>-i‘
voor de Strafverordeningen zich in de toelichting
roept op artikel 2, alinea 1 der Woningwet, ten I
dat naar gelang van den aard en de bestemming I
woningen, alsmede van hare ligging de te geven v I
schriften kunnen verschillen „byv. ten aanzien^ I
„minimum of maximum hoogte, gevelbreedte, diep e I
perceelen”. Zy had hierbij ook kunnen vou”e“?))aa't. I
zulks evenzeer het geval is ten aanzien van e ^aren I
sing van de gebouwen ten opzichte van denope® I
weg en van elkander; waaruit dan volgt, da I
VERSLAG DER GEZONDHEIDSCOMMISSIE.