I
36
I'
Art. 135 der Gemeentewet wordt door de Commissie
voor de Strafverordeningen veel te eng geïnterpreteerd;
voor het verbod om in bepaalde gedeelten der gemeenten
andere gebouwen dan woonhuizen te stichten, levert
art. 135 der Gemeentewet ons inziens geen hinderpaal
op. Wijders regelt art. 4, sub 2, der Hinderwet een heel
andere zaak dan de onderhavige. Het gaat hier toch
niet om het verwijzen van onder de Hinderwet vallende
inrichtingen naar een bepaald gedeelte der gemeente,
met verbod om elders in de gemeente het betrokken
bedrijf uit te oefenen.
Maar daarenboven wil ons ook het betoog, ontleend
aan artikel 1 der Woningwet voorkomen uit te gaan
van eene minder juiste opvatting van dat artikel.
Waar komt het hier op aan Daarop, dat waarborgen
worden geschapen, waardoor het karakter van woon
wijk met open bebouwing, dat men aan bepaalde ge
deelten der gemeente wil zien toegekend, zal kunnen
worden gehandhaafd.
En nu spreekt artikel 1 der Woningwet zeer in het
algemeen van voorschriften betreffende de eischen, waar
aan moet worden voldaan bij het bouwen van woningen,
zonder eenige beperking ten aanzien van welk belang
die voorschriften moeten worden gegeven.
Uit kracht van het bepaalde bij dat artikel is derhalve
de gemeentewetgever geheel vry en wettelijk bevoegd
bij het geven van die voorschriften ieder belang, zoowel i
individueel als openbaar, te behartigen.
En wat belet dan den Gemeentewetgever om bij die
verordening te bepalen dat de op de terreinen vooi
open bebouwing te stichten woonhuizen niet mogen
worden ingericht bijv, tot fabrieken, werkplaatsen, I
scholen of kantoren.
Hoe dit ook zy, het hier betrokken beginsel is vaa I
zoo groot belang, dat men op het voetspoor van hijs"'1
over dergelyke juridische gewetensbezwaren zou dienen
heen te stappen; waarvoor te meer reden bestaat,waar I
de kans groot is, dat die bezwaren na het vaststellen 1
der bepaling zullen blyken ongegrond te zijn ge"11- j
24
VERSLAG DER GEZONDHEIDSCOMMISSIE.
I