36
29
In een hoek van het terrein, verwijderd van de slachthallen,
naast de gebouwtjes voor de huidenzouterij, is nog plaats
voor inrichtingen voor dit of een dergelijk doel.
Overigens zijn er thans geen inrichtingen aanwezig tot
het drogen van dierlijke stoffen of tot bewaring of verwer
king van dierlijken afval. De voorgestelde wijziging nu
houdt verband niet de vrees, dat dergelijke inrichtingen op
het slachthuisterrein zouden worden gevestigd en ten aan
zien van beenderenbew'aarplaatsen en lijinfabrieken kan ook
naar onze meening de opvatting verdedigd worden, dat
naar de woorden der tegenwoordige verordening, deze soort
van inrichtingen, strikt genomen, naar het slachthuisterrein
zouden moeten verwezen worden. Immers art. 2 sub VII
der Hinderwet begrijpt onder „afval” o.a. 'beenderen en
hoornen en stelt met de inrichtingen, bestemd tot bewaring
of verwerking van afval op één lijnde bloeddrogerijen en
lijinfabrieken.
Wat de bloeddrogerijen aangaat, deze zullen o. i. ook bij
eventueele aanneming van het wijzigingsvoorstel uitsluitend
op het slachthuisterrein mogen worden gevestigd. Immers
de inrichtingen tot bewaring of verwerking van bloed blijven
in de verordening opgenomen.
De vrees voor vestiging, op het slachthuisterrein, van
beenzwartfabrieken, schijnt ons ongegrond. De Hinderwet
somt ze op onder een geheel andere rubriek dan onder die
van de inrichtingen tot bewaring of verwerking van afval
(art. 2, sub VII) of die van de drogerijen van dierlyke
stoffen (art. 2, sub X), en wel onder de rubriek van art. 2,
sub Vinrichtingen, bestemd tot de droge distillatie van
plantaardige of dierlijke zelfstandigheden.
De vraag rijst nu, of het gewenscht is, althans de inrich
tingen bestemd tot bewaring of verwerking van dierlijken
afval, geheel of ten deele uit de verordening te schrappen.
Voor schrapping der beenderenbeioaarplaatsen pleit, dat tot
dusver geen enkele zoodanige inrichting naar het slachthuis
terrein is verwezen, terwijl het ook de vraag is of zij daar
wel thuis behooren een vraag, welke naar het oordeel
van onze Commissie ontkennend dient beantwoord.
Maar tegen schrapping, zonder meer, van alle inrichtingen
bestemd tot bew'aring of verwerking van dierlijken afval,
bestaat by onze Commissie bedenking. Komt thans een aan
vraag in tot oprichting b.v. van een lijm- en gelatinefabriek
(gelyk bekend, een luchtverpestend bedrijf), dan zal die aan
vraag naar alle waarschijnlijkheid wel geweigerd moeten
worden. Immers op het abattoir is men niet byster gesteld
op zulk een stankverwekkende inrichting. En buiten het
abattoir mag daartoe thans geen vergunning worden ver-
VERSLAG DER GEZONDHEIDSCOMMISSIE.