16
2
VERSLAG DER VISSCHERSHAVEN.
De weersgesteldheid was over het algemeen gunstig met
veel Z. W. tot Z. O. winden.
Den 12den Februari kwam reeds het eerste vaartuig, het-
Evenals andere jaren ankerden ook nu weder vele log
gers voor de buitenhaven en brachten hunne versche visch
per roeiboot in de haven aan, omdat zij zelf wegens den
lagen waterstand niet binnen konden varen.
De resultaten der trawlvisscherij waren bevredigend, de
hoogste besommer maakte f 4300.bruto, terwijl fret ver-*
lies aan visehtuig dit jaar gering was
Gedurende den trawltijd werden een viertal peilingen in
de buitenhaven door den Rijkswaterstaat verricht
üit deze peilingen bleek, dat op 12 Februari werd bevon
den, dat in en vóór den mond der buitenhaven en over
ruim een derde van de breedte vanaf het Zuiderhoofd ge
rekend, de toestand zeer slecht was en gevaarlijk voor de
scheepvaart, daar in de vaargeul zelfs plaatsen van 1.40M.-
NA.P. werden gevonden.
Uit de peiling van 13 Maart bleek, dat wel de buiten
haven op haar wettelijke diepte was, doch vóór den mond
aan de Zuidzijde en over een derde der breedte, werden
plaatsen van 2,30 M.-N.A.P. gevonden, welke voor het be
varen der haven zeer gevaarlijk waren.
De uitkomsten der peilingen verricht op 21 April gaven
tot resultaat, dat werd bevonden, dat de buitenhaven op
haar wettelijke diepte was, maar dat de toestand vóór en
in den mond zich had gewijzigd, waardoor thans de Zuid
zijde bevaarbaar was, doch de Noordzijde, over de helft der
breedte, zoodanig verondiept was, dat op enkele plaatsen
2 M.-N.A.P. werd aangetroffen.
Uit de peilingen verricht op 26 Mei kon geconstateerd
worden, dat de haven op haar wetteljjke diepte was en de
toestand in den mond veel verbeterd.
Bij gunstige zee en weersgesteldheid werd op last van
den Rijkswaterstaat steeds in en vóór de buitenhaven ge
baggerd en is in deze periode dan ook een groote hoeveel
heid zand verwijderd.
Evenals de voorafgaande jaren werd de haven in de
maanden Januari en Februari veel minder door de trawl-
vaarders bezocht dan in de maanden Maart en April. Dit
vindt vermoedelijk zijn oorzaak daarin, dat de schippers
in de eerstgenoemde periode bang zijn voor ruw weer in
verband met de diepte der buitenhaven en daarom in an
dere havens binnenloopen.
Bij eenige zee of deining stootten de vaartuigen in de
buitenhaven of bleven daar langer of korter tijd aan den
grond zitten.