36 37 Een staat van de verordeningen, in de gemeente ’s-Gravenhage in het belang der volksgezondheid vast gesteld, is als Bijlage E aan dit verslag toegevoegd. HOOFDSTUK XII. Onderwerpen, niet vallende onder een der vorige hoofdstukken. Nog altijd is onze gemeente verstoken van eenigszins voldoende zweminrichtingen voor het niet-vermogende deel der bevolking. Wij staan in dezen ver ten achter bij hetgeen in andere landen is tot stand gebracht. In den zomer heeft men althans het Volkszeebad, ofschoon deze inrichting aan den uitersten rand der gemeente ge legen voor een stad van de uitgebreidheid van ’s-Gravenhage geheel ontoereikend is te achten. In de overige jaargetijden ontbreekt voor de niet-vermogen den elke gelegenheid. Onder verwijzing naar de opmerkingen in het Verslag onzer Commissie over 1912, bladz. 5051, blijven wij krachtig op voorziening in dezen aan dringen. Aan een verzoek, tot de Commissie gericht, om bij den Gemeenteraad aan te dringen op maatregelen tegen De Hoofdinspecteur van de Volksgezondheid richtte, namens den Centralen Gezondheidsraad, tot de Commissie de uitnoodiging zich desgewenscht uit te spreken over het bekende adres van de heeren Mr. S. van Houten, Jhr. Mr. R. O. van Holthe tot Echten en Mr. J. A. van Hamel, strekkende om, door wijziging in de wet geving op de uitoefening der geneeskunst, te komen tot opheffing van het z.g. „artsenmonopolie.” De Commissie besloot aan de uitnoodiging gevolg te geven en zond aan den Hoofdinspecteur een uitvoerig schrijven, waarin zij op tal van gronden betoogde, dat wetswijziging in den door adressanten bedoelden zin allerminst gewenscbt moet worden geacht. Dit schrijven, dat ontworpen was door eene Sub-Commissie, bestaande uit de heeren Belinfante, Binnendijk, Hofman, van Kleef en Roodenburg, is als Bijlage F hierachter afgedrukt. VERSLAG DER GEZONDHEIDSCOMMISSIE.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1914 | | pagina 1186