36
50
VERSLAG DEK GEZONDHEIDSCOMMISSIE.
’s-Gravenhage, 12 Maart 1914.
Bijlage F.
Advies in zake wijziging der wetgeving op de
uitoefening der geneeskunst.
Gaarne wenscht onze Commissie gebruik te maken van
de haar geboden gelegenheid, zich uit te spreken over het
adres van de heeren Mr. 8. van Houten c.s., omdat hierbij
een groot belang der volksgezondheid betrokken is. Het
kan ons niet onverschillig laten, wanneer men wil breken
met het geldend stelsel der wetgeving op de uitoefening
der geneeskunst. Dat stelsel toch heeft eenige waarborgen
willen scheppen om het publiek, hetwelk maar al te zeer
nog in den waan bevangen is, dat het genezen een gave is,
waarbij geheimzinnige krachten een hoofdrol spelen, instede
van een op wetenschappelijke grondslagen rustende vaar
digheid, niet het slachtoffer te doen worden van personen
die voorgeven, over geneesmiddelen of geneeswijzen te be
schikken, welke de wetenschap niet kent of ten onrechte
verwerpt. Om het publiek tegen zichzelf te beschermeh en
daardoor ernstig gevaar voor de volksgezondheid te voor
komen, heeft de wetgeving een toelating gevorderd tot het
beroep van geneesheer, welke toelating niet te bekomen is
dan na ernstige studie aan onze Universiteiten en na afleg
ging van een aantal examens. En zij heeft, in het algemeen
belang, strafbaar gesteld een ieder, die zonder noodzaak een
beroep uitoefent, waartoe de wet een toelating vordert,
indien hij tot die uitoefening niet is toegelaten. Een speciale
strafbaarstelling van hem, die onbevoegdelyk de geneeskunst
uitoefent, bestaat niet.
De uitdrukking „artsen-monopolie” is in zooverre dan ook
inderdaad misleidend. Men heeft hier te doen met een straf-
rechtelyke bescherming niet speciaal van het beroep van
arts, maar van alle beroepen, waarvoor de wet in het alge
meen belang een toelating vordert. En zy, die met dat
beginsel willen breken, mogen het niet doen voorkomen,
Aan
den Hoofdinspecteur van de Volksgezondheid voor
Zuid-Holland, Noord-Holland, Zeeland en Utrecht.