36 51 alsof men bij de artsen met een unicum te doen had, maar dienen ronduit te verklaren, dat het hun er om te doen is den wetgever het recht te ontzeggen, bepaalde beroepen, wier uitoefening door onbekwame personen groote schade kan berokkenen, aan een toelating van staatswege te binden. Van „monopolie” is overigens ook daarom reeds geen sprake, omdat ieder, die de vereischte examens aflegt, arts kan worden. Dat velen daartoe niet in staat of in de gele genheid zijn, geldt voor zoo menig andere betrekking of beroep, waarbij men er toch niet aan zal denken, om die reden van „monopolie” te gewagen. Het bezigen van dit woord speciaal ten aanzien van het beroep van .arts” kan dus slechts beschouwd worden als een middel om een zeker odium te wekken en de zaak, waarom het gaat, by voorbaat van uit een scheef gezichts punt te bezien. Wat nu de stellingen aangaat, in het adres verkondigd, daaromtrent valt het volgende in het midden te brengen: 1. Natuurlijk is het in theorie onjuist, te meenen, dat de speciale beroepskennis van den medicus afdoende en uit sluitend in de behoeften aan middelen en methoden van genezing voorziet. De wetenschap staat niet stil en de speciale beroepskennis van den medicus kan nimmer worden geljjk gesteld met den oneindigen omvang der voortdurend zich ontwikkelende wetenschap. Maar daarmede is niet gezegd, dat het in theorie onjuist zou zijn te meenen, dat de speciale beroepskennis van den wetenschappelijk geschoolden medicus meer afdoende in de behoefte aan middelen en methoden van genezing voorziet dan de kennis van lieden, die geen wetenschappelijke op leiding hebben genoten in de geneeskunst. De treurige ervaringen op het gebied der kwakzalverij hebben afdoende aangetoond, hoe gevaarlijk het is, wanneer onbevoegden hun kennis van geneesmiddelen of genees methoden aan den man brengen. En speciaal voor deze gemeente, waar het reeds thans, ondanks de bestaande wettelijke regeling, van kwakzalvers en onbevoegde genees kundigen van allerlei soort wemelt, ware het een ramp, indien men nu voortaan aan al die onbevoegden vrij spel liet, onder voorwendsel, dat hun kennis een waardevol com plement zou vormen van de beroepskennis der medici. 2. Waarom het in theorie onjuist zou zijn, te beletten, dat de burger kan voldoen aan zijn ernstig en weloverwogen verlangen om genezing te zoeken op de wijze, die hij wenscht en waarin hij vertrouwen heeft, kan niet worden ingezien. In de eerste plaats toch komt het in onze wetgeving en terecht herhaaldelijk voor, dat in het algemeen VERSLAG DER GEZONDHEIDSCOMMISSIE.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1914 | | pagina 1197