131
Overeenkomstig het bepaalde bij art. 18 der Onteige
ningswet, werd in de Raadsvergadering van 2 Juni
In de Raadsvergadering van 16 Maart ontvingen
Burgemeester en Wethouders machtiging tot het doen
van de noodige stappen ter verkrijging van onteigening
van perceelen voor verbreeding van het Z.W. gedeelte
van de Heulstraat, aan de N.O. zijde. Het daartoe strek
kend adres werd den Hen April aan H.M. de Koningin
toegezonden.
De stukken, bedoeld bij Art. 6 der onteigeningsw’et,
ter voldoening aan Art. 7 dier wet, weerden ter visie
gelegd van 5 Mei tot en met 13 Juni d.a.v.
Bij de wet van 16 October 1914 (Staatsblad No. 488)
werd het algemeen nut verklaard van de onteigening
der voor de verbreeding van de Heulstraat benoodigde
perceelen.
De stukken voor deze onteigening weerden ter vol
doening aan Art. 12 der Onteigeningswet ter visie gelegd
van 26 November tot en 19 December d.a.v.
1913), werd in de Raadsvergadering van 30 November
besloten, overeenkomstig het bepaalde bij Art. 18 der
Onteigeningswet, te procedeeren tot het onteigenen van
de perceelen, welke niet bij minnelijke overeenkomst
konden w'orden verkregen. De hiervoor noodige aan
biedingen werden aan de betrokken eigenaren gedaan
met de meesten werd tot minnelijke schikking gekomen.
Tegen een der, den 24en Februari 1914 gewezen,
vonnissen van de Arrondissements-Rechtbank, in de
procedure tot onteigening van perceelen voor den aanleg
van een haven aan de N. O. zijde van den Trekvliet
en van toegangswegen tot de tweede Gemeente-Gas-
fabriek (zie jaarverslag over 1913, bladz. 137) werd
krachtens Raadsbesluit van 2 Maart d.o.v. een eisch
tot cassatie ingesteld.
Het beroep in cassatie werd 27 Maart verworpen.
Het Kon. Besluit van 18 Januari 1914 No. 10, houdende eind-
aanwjjzing der te onteigenen perceelen, verscheen 28 Januari d.o.v.
in de Staatscourant. Hierdoor werd de in de wet van 16 October
1914 (Stsbl. No. 488) gestelde fatale termijn voor de uitvoering der
onteigening, definitief bepaald op 28 Januari 1916.