Bij het uitbreken van den oorlog kwam bijna de ge
lieele zeevisschersvloot van de zee binnen, gewaarschuwd,
als onderscheidene schippers waren, om wegens gevaar
de zee te verlaten, welke waarschuwing, zooals later
bleek, niet van de Nederlandsche militaire overheid
was uitgegaan.
Aldra maakten vele visschers, blijkbaar van verkeerde
zijde daartoe geraden, van deze gelegenheid gebruik
om de reeders looneischen te stellen, die niet konden
ingewilligd worden; verscheidenen verbraken hun con
tract door ongemonsterd elders te gaan varen.
Na regeling van een en ander, trokken in het einde
van September de meeste vaartuigen weder ter haring
vangst uit tot omstreeks half November, toen allen wegens
het gevaar door zeemijnen de zee weder verlieten en
de visscherij werd beëindigd. Wegens desertie werd tegen
18 schepelingen van alhier thuisbehoorende vaartuigen
en tegen 13 schepelingen van vaartuigen van elders
proces-verbaal opgemaakt.
Gedurende de geheele visscherij bedroeg het aantal
deserteurs 56, waarvan 36 schepelingen van alhier en
20 van elders thuisbehoorende vaartuigen.
Tienmaal werd de toepassing gevraagd van art. 402
van het Wetboek van koophandel om onwillige schepe
lingen tot hun verhuurden dienst te verplichten.
De Scheveningsche vloot bestond op 31 December,
voorzooveel zeevischvaartuigen betreft, uit:
2 stoomloggers, 1 motorlogger, 235 loggers. 7 logger-
bommen en 55 bommen.
en, voor zooveel kustvisschersvaartuigen betreft, uit:
1 zeil- en motorboot, 12 garnalenbooten, en 57 schok
kers, botters, vletten enz.
Van de vorenstaande zeevisschersvaartuigen namen
deel aan de schrobnetvisscherij
2 stoomloggers, 1 motorlogger en 106 loggers;
en aan de haringvisscherij
2 stoomloggers, 1 motorlogger, 233 loggers, 7 logger-
bommen en 47 bommen.
Voor de uitoefening der kustvisscherij werden uitge
reikt 323 consenten, opbrengende een bedrag van f 161.50,
dat in ’s Rijkskas werd gestort.
Voor de schrobnetvisscherij werden aangemonsterd
904 Scheveningsche visschers en voor de haringvisscherij
211