27 6 VERSLAG GEMEENTELIJK WERKLOOZENFONDS. wijking bedroeg soms een maand, hetgeen de verrekening tusschen Fonds en kas ounoodig ingewikkeld maakte. Tot tweemaal toe is aan een vereeniging de wensehelijkheid te kennen gegeven een ander dan den door haar aangewezen functionaris te belasten met de administratie der werk- loozenkas. Behalve enkele moeilijkheden omtrent het weigeren van den aangevraagden bijslag, het terugbrengen van den bij slag tot een lager bedrag dan waarvoor was gedeclareerd, het niet in acht nemen van den wachttijd van zes dagen of het niet verleenen van steun aan leden beneden den 18-jari- gen leeftijd, maakten bovendien allerlei vragen de toe passing der „Noodregeling” rakende het noodig, dat op verschillende punten nadere toelichting werd gegeven. In de vergadering van het Bestuur van 28 September 1914 werden deze gevallen ter sprake gebracht. Voor zoover de vragen, die zich daarbij voordeden, niet een uitlegging van een speciaal geval betroffen, werd niet slechts besloten de beantwoording daarvan te zenden aan de besturen der vereenigingen, die inlichting hadden gevraagd, maar een algemeen schrijven te richten tot alle aangesloten werk lozenkassen, mede in verband met de dien dag ontvangen nadere circulaire van den Minister van Landbouw, Nijver heid en Handel (b ij 1 a g e VI). De vraag toch, die zich bij een vereeniging heeft voorgedaan, zou binnen korter of langer tijd ook in den boezem van een andere vereeniging kunnen worden gesteld, zoodat door het ter algeineene ken nis brengen van een beslissing van ons Bestuur alle ver eenigingen, die belanghebbend zijn, hiermede rekening zouden kunnen houden. Per circulaire d.d. 5 October (b ij a g e VII), werden de vereenigingen van de beslissingen van het Bestuur in ken nis gesteld. Vermeldenswaard is nog het geval, dat uitkee- ring werd gevraagd voor iemand, die in het genot bleek van „ouderdomsrente” en waarvan het betrokken bondsbe- stuur (Alg. Ned. Bond van Meubelm., Beh. e. a. v.) berichtte, dat de man nog wel in staat werd geacht lichte werkzaam heden te verrichten. De ongunstige omstandigheden zouden oorzaak zijn, dat de weliswaar toch al geringe kans op werk nu geheel voor hem verloren ging. Lichamelijke onge schiktheid wegens ouderdom was hier niet de directe oor zaak zijner werkloosheid. Omdat de ministeriëele regeling geen leeftijdsgrens voorschrijft, werd besloten de uitkee- ring voorloopig toe te kennen. Een algemeenen regel voor gevallen als het bovenbedoelde heeft het Bestuur niet aan gegeven; het meende, dat ieder geval op zich zelf moest

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1914 | | pagina 914