I
27
1
il
9
VERSLAG GEMEENTELIJK WERKLOOZENFONDS.
Hoewel het verslag ten aanzien van dit punt hier feitelijk
zou moeten eindigen, wordt volledigheidshalve op het vol
gend jaarverslag vooruitgeloopen.
Bij de gevoerde briefwisseling gaf de Minister te kennen,
dat de dagelijksehe aanmelding aan de Arbeidsbeurs niet
ligt in de lijn van de circulaire van 22 Augustus. Op grond
van deze mededeeling, welke naar het oordeel van Burge
meester en Wethouders slechts dient opgevat te worden
als een verduidelijking en aanvulling van het schrijven van
den Minister van 22 Augustus 1914, besloten Burgemeester
en Wethouders den Gemeenteraad voor te stellen (b ij 1 a ge
X), art. 12 4e lid der Verordening op het Gemeentelijk
Werkloozenfonds voor den duur der „Noodregeling” buiten
werking te stellen en de hier bedoelde controle der werk-
loozen, behoorende tot vereenigingen, welke naar aanlei
ding van de „Noodregeling” zijn toegetreden of alsnog toe
treden, voortaan over te laten aan de vereenigingsbesturen.
Een motie in denzelfden geest was inmiddels (10 Jan.
van dit geval, naar de meening van het Bestuur, niet be
hoort tot de taak van den Arbiter. Het gold hier de „rege
ling” zelve, zooals de Gemeenteraad haar heeft vastgesteld;
het geschil liep dus niet over de „toepassing” der regeling,
waartoe juist de circulaire van den Minister de bevoegd
heid van den Arbiter heeft beperkt.
Op den 15 December d.a.v. ontvingen Burgemeester eu
Wethouders eu ons Bestuur afschrift van de uitspraak van
den Arbiter (b ij 1 a g e VIII), die zich in zijn beslissing
gelijk vroeger de Minister ten aanzien van de „Noodrege-
ling” heeft laten voorlichten door den Werkloosheids-
raad. De conclusie van den Arbiter bevatte de uitnoodiging
aan het Gemeentebestuur om de verplichting der werk-
loozen tot dagelijksehe aanmelding bij de Arbeidsbeurs te
doen vervallen en daarvoor, als voorwaarde voor de toe
lating der vereeningigen, de verplichting der vereeniging,
toezicht te houden op het bestaan, de oorzaak en den duur
der werkloosheid in de plaats te doen treden, met bepaling
dat indien blijkt, dat dit toezicht niet behoorlijk wordt uit
geoefend, na voorafgaande waarschuwing de toelating der
vereeniging kan worden ingetrokken.
Omtrent deze beslissing werd door Burgemeester en Wet
houders het advies van het Bestuur van het Gemeentelijk
Werkloozenfonds gevraagd, dat op de reeds genoemde
gronden in overweging gaf de bezwaren tegen deze uit
spraak ter kennis van den Arbiter te brengen, (bijlage
IX), waarop Burgemeester eu Wethouders zich in verbin
ding met den Minister stelden (30 December).