27 36 VERSLAG GEMEENTELIJK WERKLOOZENFONDS de bestaande werkloozenkassen een niet onaanzienlijk ge deelte van de werkloozen in den bestaanden noodtoestand op andere wijze te helpen dan het geval is met de werk loozen, die nimmer getoond hebben of kunnen toonen door het afzonderen van een premie te zorgen voor dagen van tegenspoed. Op die wijze kan ook de taak van het Steun comité 1914 aanmerkelijk worden verlicht, aangezien die menschen alsdan op andere wijze zouden geholpen zijn. Mede in verband met de toezegging van den Minister om de uitkeeringen aan personen, die daarvoor krachtens de reglementen der kassen of van het Gemeentelijke Werkloo- zen-fonds nog niet of niet meer in aanmerking komen voor de helft voor Rijksrekening te verstrekken, kunnen wij ons wel vereenigen met het denkbeeld van den Minister om de geheele uitkeering te doen geschieden op rekening van ons Gemeentelijk Werkloozenfonds, wanneer het vermogen der kas is gedaald tot minder dan 25 pCt. van het saldo op 1 Augustus 1914. Eveneens hebben wij geen bezwaar tegen het toekennen aan ieder, die gedurende d r i e maanden contributie onze Verordening stelt den eisch van zes maanden aan een werkloozenkas heeft betaald, in deze abnormale tijden het recht op een uitkeering toe te kennen; voorts ook niet tegen het ingaan van het recht op uitkeering aan leden van al of niet bij het Gemeentelijk Werkloozenfonds aangesloten werkloozenkassen, acht dagen nadat de werkloosheid is aangevangen, noch tegen liet verstrekken van de uitkeering aan hen, die ouder dan 18 jaar zijn. Daarentegen zouden wij, in afwijking van hetgeen door den Minister is aangegeven, in overweging willen geven om het bedrag der uitkeering alsdan vast te stellen op: lo. een bijslag van 100 pCt. vanwege de Gemeente, zoolang de werkloozenkas bijdraagt, tot ten hoogste f 3. 2o. zoodra het vermogen der werkloozenkas is gedaald tot minder dan 25 pCt. van het saldo op 1 Augustus 1914: f 6.voor gehuwden en kostwinners, f 3.voor ongehuw- den, geen kostwinners. Ten aanzien van den duur der uitkeering zij opgemerkt, dat artikel 10 van de Verordening op het Gemeentelijk Werkloozenfonds (Verz. 1908 No. 10) die stelt op 90 dagen in een tijdvak van 12 maanden. Wij zouden meenen, dat om trent deze exceptioneele uitkeering thans geen duur kan worden bepaald, dat deze plaatselijk zal moeten worden beoordeeld en dat alzoo dienaangaande aan Uw College machtiging zou moeten worden gegeven naar bevind van omstandigheden te handelen. Om de leden der niet bij het Gemeentelijk Werkloozen-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1914 | | pagina 936