27
62
VERSLAG GEMEENTELIJK WERKLOOZENFONDS.
No. 10). Daaronder komt voor een bepaling, afwijkende van
het eerste lid van artikel 12 dier Verordening, strekkende
om de uitkeering te verleenen aan ieder, die gedurende ten
minste drie maanden contributie aan een werkloozenkas
heeft betaald en vast te stellen, dat het recht op uitkeering
ingaat 8 dagen nadat de werkloosheid is aangevangen. In
het schrijven van den Minister werd echter geen afwijking
genoemd van het vierde lid van genoemd artikel 12, bedoe
lende een middel van controle op de aangesloten werk-
loozenkassen, en voorschrijvende dat de werkloozen zich
dagelijks bij de Gemeentelijke Arbeidsbeurs moeten aan
melden. Integendeel werd door den Minister uitdrukkelijk
bepaald, dat één van de eischen voor de toelating der werk
lozenkassen tot het Gemeentelijk Werkloozenfonds zou
zijn: „het aanvaarden van de controle door het Werkloozen
fonds”, zonder eenige aanwijzing van de wijze, waarop die
controle zou worden uitgeoefend. Hieruit volgt, dat het Ge
meentelijk Werkloozenfonds geheel vrij bleef ten aanzien
van de middelen van controle; terwijl de Gemeenteraad, op
voorstel van Burgemeester en Wethouders, in zijne ver
gadering van 7 September j.l. besloot de Noodregeling te
aanvaarden, doch het vierde lid van artikel 12, het controle
middel, te handhaven.
Op grond hiervan is dan ook ons Bestuur van oordeel,
dat het vierde lid van artikel 12 buiten de Noodregeling
valt en alzoo ook buiten de beoordeeling van den arbiter,
aan wien volgens het schrijven van den Minister van 22
Augustus j.l. en van diens nota van 28 September j.l. was
opgedragen de beslissing in zake de toepassing der Nood
regeling.
Uit het woord „toepassing” blijkt bovendien ten duide
lijkste, dat, ook al viel het vierde lid van artikel 12 onder de
Noodregeling, de arbiter wel te beslissen zou hebben over
geschillen omtrent de toepassing van dat vierde lid van
artikel 12. doch in geen geval over het al of niet handhaven
van dat vierde lid. De toepassing, niet het al of niet schrap
pen van een bestaand artikel of lid van een artikel, heeft,
naar de overtuiging van ons Bestuur, de arbiter te beoor-
deelen.
Ons Bestuur kan derhalve niet juist achten, dat de arbiter
het Gemeentebestuur uitnoodigt het meergenoemde vierde
lid van artikel 12 uit de Verordening te schrappen. Zijn
taak is, zooals boven werd opgemerkt, krachtens de beide
ministerieele missives bepaald tot geschillen over de toe
passing van de artikelen of bepalingen van de Noodrege
ling; zijn taak is niet een oordeel uit te spreken over het al
of niet handhaven van een artikel.