27
65
VERSLAG GEMEENTELIJK WERKLOOZENFONDS.
5
aanleiding van de „noodregeling” zijn toegetreden of alsnog
toetreden en tegen de geldende regeling bezwaar opperen
de verplichting der werklooze leden tot dagelijksche aan
melding aan de Arbeidsbeurs komt te vervallen.
Toen Uwe Excellentie bij schrijven van 22 Augustus j.l.
tot ons Bestuur het verzoek richtte, om de totstandkoming
van een noodregeling te bevorderen en goed te vinden, dat
de geschillen over de toepassing der noodregeling tusschen
hét Fonds en de werkloozenkassen zouden worden beslist
door een door Uwe Excellentie aan te wijzen arbiter, heb
ben wjj aanvankelijk twijfel gekoesterd nopens de vereenig-
baarheid van zoodanige bepaling met het voorschrift van
artikel 179b der Gemeentewet en de uitlegging, die daaraan
gegeven wordt, welk artikel het beslissen van alle over de
uitvoering der verordeningen gerezen geschillen, tenzij aan
anderen opgedragen, als taak oplegt aan Burgemeester en
Wethouders. Wij meenen bij dezen twijfel intusschen niet te
moeten stilstaan met het oog op de wenschelijkheid, om in
de gegeven tijdsomstandigheden de bereiking van het door
Uwe Excellentie voorgehouden doel zoo spoedig mogelijk te
verwezenlijken. Ook zagen wij het bezwaar niet voorbij, dat
in Uw voorstel de mogelijkheid van voorziening tegen een
eventueele scheidsrechterlijke beslissing niet werd geopend,
maar wij vertrouwden, dat, in verband met de aanwijzing
van de competentie van dien arbiter, in Uw schrijven gege
ven, bij de toepassing geen moeilijkheden zouden rijzen.
De in hoofde bedoelde arbitrage heeft echter aan deze
verwachting niet beantwoord. Op den voorgrond kan gesteld
worden, dat, aangezien de Gemeente, blijkens hare regeling,
het beginsel van scheidsrechterlijke uitspraak heeft aan
vaard, wij tegen de beslissing niet zouden opkomen, indien
het ons niet toescheen, dat hare geldigheid in twijfel
moet worden getrokken.
De vraag toch, waarmede de arbiter zich heeft bezigge
houden, betreft niet de toepassing der noodregeling,
maar de regeling zelve. Hij heeft niet vastgesteld, wat rech
tens was tusschen partijen, maar zich beziggehouden met
de quaestie, of en in hoever de door de Gemeente gemaakte
regeling aan de bedoeling van Uwe Excellentie beant
woordt. Voor zoover deze vraag zich laat stellen, betreft zij
echter niet een geschil tusschen het Fonds en de werk-
loozenkas, maar veeleer een quaestie, die tusschen Uwe
Excellentie en de Gemeente had kunnen rijzen doch waar
de arbiter, wiens competentie door Uwe Excellentie, blij
kens het schrijven van 22 Augustus j.l. zeer nauwkeurig tot
de toepassing der noodregeling bij geschillen tusschen het
Fonds en de kassen is beperkt, buiten staat.