27 66 VERSLAG GEMEENTELIJK WERKLOOZENFONDS. Wij zijn daarom van oordeel, dat de arbiter zich, bij ge breke van bevoegdheid, van het doen van een uitspraak had belmoren te onthouden, gelijk hij gedaan heeft ten aan zien van een gelijksoortig geschil in Dordrecht gerezen, waarover wij inlichtingen ontvingen. Terwijl wij op dit geval een beroep doen, zij daarbij, ter vermijding van ver keerde gevolgtrekkingen, aanstonds de volgende opmerking gemaakt. De arbiter verklaarde in het Dordtsche geschil, dat voor een scheidsrechterlijke uitspraak geen plaats was op grond van de omstandigheid, dat de kassen, die tegen de aangevochten bepaling opkwamen, reeds vroeger bij het werkloozenfonds waren aangesloten. Deze redeneering schijnt ons intusschen minder juist toe. Wij kunnen niet inzien, dat het oogenblik van aansluiting ten deze de com petentie van den arbiter zou kunnen bepalen, en vermee- nen, dat, wanneer het geldt de toepass in g der nood regeling, de arbiter niet minder bevoegdheid heeft ten aan zien van vóór, dan ten aanzien van na de totstandkoming dier regeling toegetreden vereenigingen, terwijl, wanneer het niet de toepassing maar de regeling zelve geldt, de arbiter ten aanzien van vóór en ten aanzien van na de tot standkoming der noodregeling toegetreden vereenigingen gelijkelijk incompetent is en de quaestie behoort over te laten aan overleg tusschen den Minister en bet Gemeente bestuur. En nu achten wij het, zonder ons te begeven in een appre ciatie van de wenschelijkheid van de aan werkloozen opge legde verplichting, om zich dagelijks aan te melden bij de Arbeidsbeurs, dienstig in herinnering te brengen, dat Uw schrijven van 22 Augustus jl., waarbij het aanvaarden door de kassen van de controle van het Fonds als eisch werd erkend, geen enkele uitnoodiging bevatte, om de bovenbe doelde verplichting onder de contróle-iniddelen niet op te nemen, c.q. te laten vervallen. Onze Verordening, waarin deze verplichting (art. 12, lid 4) is opgenomen, bleef dan ook te dien aanzien ongewijzigd, in tegenstelling met andere bepalingen, waarin verandering gebracht werd bij de wijzi ging van de Verordening in verband met de noodregeling. In hoever wij bereid zouden geweest zijn, op Uw verzoek ook deze bepaling te schrappen, kan op het oogenblik in het midden gelaten worden en zou eventueel gestaan hebben ter vrije beoordeeling en beslissing van den Raad, maar dit meenen wij niet twijfelachtig te mogen achten, dat de arbi ter zich in deze vraag niet heeft te begeven en bij de vast stelling van wat rechtens is tusschen partijen, d.w.z. het Fonds en de kassen, de regeling, die de verhouding tusschen partijen beheerscht, t.w. de Verordening, zooals zij is, moet

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1914 | | pagina 966