27
21
VERSLAG GEMEENTELIJK WERKLOOZENFONDS.
keering vanwege
naleving der ministeriëele circulaires kon bevorderen,
werd o. a. gemaakt door één der aangesloten bonden, wiens
werklooze leden voor een deel onrechtmatig uitkeering
hebben genoten, zonder dat van de zijde van het betrokken
hoofdbestuur ooit ernstige pogingen werden gedaan om
aan deze verkeerde toepassing van de door den Minister
gegeven voorschriften een einde te maken. Deze bond stelde
zich op het standpunt, dat niet de ministeriëele circulaires
betreffende de Noodregeling en de Gemeentelijke verorde
ning, doch de bepalingen van het bondsreglement aange
ven, hoe in verschillende gevallen gehandeld moet worden.
Bovendien zag de bond er evenmin tegen op om een zijner
leden, die oneervol ontslagen was, voor uitkeering vanwege
ons Fonds in aanmerking te brengen. Zelfs was een be
dreiging onzerzijds met intrekking van de toelating der
kas noodig, om het afdeelingsbestuur te bewegen, in zijn
tot dusver gevolgde eontróle-systeem wijziging te brengen.
Merkwaardig was vooral het vin dezen bond ingekomen
verzoek om den contróletijd te willen regelen in overleg
met den werklooze!
Een geval van wanbeheer, dat tot royement der kas
leidde, heeft zich voorgedaan bij de ’s-Gravenhaagsche
Werkloozenkas. Het bestuur van deze kas is in zijn plicht
tegenover het Gemeentelijk Werkloozenfonds in ernstige
mate te kort geschoten. Het verzoek van dit bestuur, om
de tusschenkomst van een arbiter inzake haar royement,
werd afgewezen. In zjjn desbetreffend schrijven d.d.
18 November 1915, no. 4248 voegt de Minister aan deze
mededeeling nog toe, dat hij geen bezwaar heeft tegen het
besluit van het Gemeentelijk Werkloozenfonds, om ge
noemde werkloozenkas niet meer onder de Noodregeling
te doen vallen.
Ten aanzien van enkele gevallen van zeer langdurige
werkloosheid, zelfs in vakken, waarin het afgeloopen jaar
over het algemeen voldoende werkgelegenheid aanwezig
was. bleek, dat hij het vaststellen der oorzaak van de werk
loosheid door sommiige besturen te weinig rekening werd
gehouden met den leeftijd of een minder goeden gezond
heidstoestand der betreffende personen.
De uitkeering aan deze leden, wier werkloosheid en min
dere geschiktheid tot werken, hoofdzakelijk toegeschreven
moest worden aan ouderdom of invaliditeit werd dan ook,
overeenkomstig de ministeriëele circulaire van 1 Juni 1915,
(bijlage Nr. IN) gestaakt.
Eveneens ondervond de controle op de verdiensten van
winkeliers, die, als werkloos in eenig beroep, geregeld uit
keering vanwege ons Fonds genoten, moeilijkheden. Meer-