27
47
Bijlage IV.
No. 1785.
’s-Gravenhage, 12 Februari 1915.
DE MINISTER VAN FINANCIËN.
MINISTERIE VAN FINANCIËN.
Afdeeling W.V.
Aan het Bestuur
van het Gemeentelijk Werkloozenfonds
te 's-Gravenhage.
Onderwerp:
Gemeentelijk Crediet.
Voor den Minister,
De Secretaris-Generaal,
(get.) DE JONGE.
I
Door eenige Besturen van Gemeentelijke Werkloozen-
fondsen is tot mij de vraag gericht, of nu de noodregeling
in zake werkloozenverzekering zich gaat uitstrekken over
een (deel van een) nieuw burgerlijk jaar, met het oog op de
verrekening met het Rijk in dien zin met het door het Ge
meentebestuur voor 1915 toegestaue crediet moet worden
rekening gehouden, dat ook dit crediet weer eerst tot op
25 pCt. zon moeten zijn uitgeput, alvorens het Rijk opnieuw
in de uitgaven van het gemeentelijk werkloozenfonds de
helft zou bijdragen.
Deze vraag wordt door mij ontkennend beantwoord. De
noodregeling zal ten opzichte der gemeentelijke werklozen
fondsen worden beschouwd een doorloopend geheel te vor
men, waarin het intreden van een nieuw jaar niet een
nieuwen factor uitmaakt.
Voor zoover dus het voor 1914 toegestaue crediet voor of
op 31 December 1914 tot op 25 pCt. was uitgeput, zal de
regeling ook in 1915 blijven gelden dat (vgl. circulaire van
22 Augustus 1914, La C, afd. Arbeid) het bedrag waarmede
de uitgaven van het fonds overschrijden 75 pCt. van het
door de gemeente (voor het jaar 1914) vastgestelde crediet,
ten minste voor de helft door het Rijk zal worden vergoed.
Dergelijke Fondsen moeten dus voor de verrekening blij
ven gebruiken de verrekeningsstaten B en D.
VERSLAG GEMEENTELIJK WERKLOOZENFONDS.