27
Bijlage XIII.
MINISTERIE VAN FINANCIËN.
Afdeeling W. V.
No. 3286.
’s-Gravenhage, 30 Juli 1915.
Zie sub V.
Onderwerp:
Werkloozenverzekering.
Aangezien mij is gebleken, dat omtrent sommige punten,
die bij de toepassing der noodregeling in zake werkloozen
verzekering aan de orde komeu, bij hen, die met die toe
passing belast zijn, verschil van gevoelen heerscht, acht ik
het gewenscht, hieronder die punten nader toe te lichten.
I. Uitkeering voor Rijksrekening aan werkloozen, die
gevestigd zijn buiten de betrokken gemeente, maar in de
onmiddellijke nabijheid daarvan (vgl. circulaire dd.
22 Augustus 1914 La C. Afd. Arbeid, en dd. 15 December
1914 Afd. W. V-, No. 1140, sub I).
In gemeenten, waar een werkloozenfonds bestaat, kan
dit voor Rijksrekening bijslag (resp. uitkeering) verstrek
ken aan werklooze verzekerde arbeiders, die wonen in eene
gemeente, welke onmiddellijk grenst aan de Gemeente
door welke het werkloozenfonds is opgericht, doch alleen
voor zoover niet in die aangrenzende gemeente zelf een
werkloozenfonds opgericht is (1), of zij voor de oprichting
van zoodanig fonds in aanmerking komt, en mits de werk
loozen leden zijn van een werkloozenkas, die in de gemeente
zelf bij het gemeentelijk werkloozenfonds ten behoeve der
noodregeling is aangesloten.
II. Uitkeeringen bij gedeeltelijke werkloosheid.
In circulaire dd. 28 September 1914 No. 106, Centraal
Bureau Werkloozenverzekering, is sub XII aangegeven, hoe
bij het berekenen van hét totaal bedrag der te verstrekken
uitkeering moet worden in aanmerking genomen het in
totaal verdiende loon.
Hierbij moet gelijk trouwens reeds bijna algemeen ge
schiedt niet slechts rekening worden gehouden met het
loon, in den gewonen beroepsarbeid verdiend, doch ook met
de verdiensten uit anderen arbeid dan dien gewonen be-
i?
60
VERSLAG GEMEENTELIJK WERKLOOZENFONDS.