I
27
F!
i
76
VERSLAG GEMEENTELIJK WERKLOOZENFONDS.
straks wordt ingevoerd, ook die plaatselijke werkloozen-
kassen den nieuwen toestand in met een meer beteekenend
vermogen, hetgeen den goeden gang van zaken tijdens de
blijvende subsidie-regeling beter zal waarborgen.
Mocht de nieuwe regeling niet met 1 Mei 1916 kunnen
worden ingevoerd, dan zouden de na 1 Januari 1916 inge
komen eontributiën, zoo Uw Bestuur of het gemeentebe
stuur zulks wenschelijk mochten achten, alsnog voor
zoover noodig natuurlijk in eens kunnen worden verre
kend.
Ik heb de eer, U mitsdien uit te noodigen, mij wel te
willen mededeelen, of, voor zoover bij Uw fonds dergelijke
plaatselijke werkloozen kassen aangesloten zijn, de bepaling
van punt IV laatste lid, der circulaire van 15 December
1914 No. 1140 afd. W. V. te haren aanzien zal worden ge
schorst.
Voor de plaatselijke werkloozenkassen blijft overigens na
1 Januari 1916 de vóór dien datum bestaande regeling gel
den, eventueel met inachtneming van bovenbedoelde bepa
ling omtrent niet-verevening van eontributiën.
In verband met punt VI der circulaire van 27 December
1915 No. 4520 afd. W. V. gelden voorts voor plaatselijke
werkloozenkassen de navolgende bepalingen.
Aan uitgetrokken leden geschieden de uitkeeringen
slechts tot en met de week, die 26 Februari 1916 eindigt.
Indien een plaatselijke werkloozenkas, welker vermogen
nog niet is gedaald beneden 25 pCt. van het vermogen op
1 Aug. 1914, of een plaatselijke werkloozenkas, welker ver
mogen w e 1 gedaald is beneden 25 pCt. van dat vermogen,
den wenseh te kennen geven om, te beginnen met de week
van 28 Februari 1916, aan uitgetrokken leden nog uit te
keeren, winnen zij ter zake het advies van het Bestuur van
het gemeentelijk werkloozenfonds in, dat, na overleg met
den Directeur van het Centraal Bureau voor Werkloos
heidsverzekering, kan toestaan, dat, te beginnen met de
genoemde week, doch niet langer dan gedurende den in het
reglement der betrokken kas gestelden maximum uitkee-
ringstermijn, aan uitgetrokken leden uitkeering en bijslag
worde verstrekt.
Van de totaal-uitkeering (nitkeeriug plus bijslag) wordt
dan, wanneer het een kas der eerste groep betreft, de
helft door de kas en een kwart door gemeente en Rijk
ieder bijgedragen. Betreft het een kas der tweede groep,
dan komt van het totaal de helft ten laste van de gemeente
en de helft ten laste van het rijk.
De Minister van Financiën,
TREUB.