I
49
51
VERSLAG OMTRENT HET MIDDELBAAR ONDERWIJS.
’s-Gravenhage, den 1 Mei 1916.
In den boezem der Commissie kwam de vraag ter sprake
of het noodig zou geacht worden tot uitbreiding van het
aantal harer leden over te gaan; naar aanleiding evenwel
van het ingediend wetsontwerp voor het Vakonderwijs werd
besloten voorloopig daarvan af te zien.
Vallen ook die door hen te geven lessen veelal buiten de
gewone schooluren der Hoogere Burgerscholen, het is niet
te ontkennen, dat ze voor de Directeuren, die in het belang
van het onderwijs in de ruimste mate over de werkkracht
hunner leeraren moeten kunnen beschikken, een voortdu
rende belemmering zijn voor een goede samenstelling van
den rooster der lesuren en voor het doen vervangen van den
eenen leeraar door een anderen in geval van ziekten of
andere afwezigheid. Bovendien kunnen de arbeid en geestes
inspanning aan het onderwijs aan andere scholen besteed,
niet anders dan afbreuk doen aan de juiste vervulling hun
ner taak bij onze Gemeentescholen, waar dan toch het
hoofdgebied van de werkzaamheid der leeraren behoort te
liggen.
De Commissie had de hoop gekoesterd, dat na de belang
rijke verhooging der bezoldiging van de leeraren in 1913
hun streven om ook aan andere scholen les te geven zoude
verminderen, zooals haar ook van de zijde der leeraren uit
drukkelijk was verzekerd, dat het geval zoude zijn. Die hoop
is echter niet verwezenlijkt en de vraag heeft zich herhaal
delijk voorgedaan of niet door meer beperkte toepassing
van art. 8 der Verordening No. 2 van 1901 verbetering dient
te worden gezocht.
De Commissie van Toezicht op de openbare
scholen van Middelbaar Onderwijs:
Mr. J. H. ANDRIES, Voorzitter.
Jhr. L. A. P. SIX, Secretaris.
Omtrent de vraag of het billijk moet geacht worden aan
ouders van twee of meer leerlingen, die verschillende
Hoogere Burgerscholen bezoeken, vermindering van school
geld toe staan, werd aan Burgemeester en Wethouders een
advies in bevestigenden zin uitgebracht.
en bijzondere