209
De Scheveningsche vloot bestond op 31 December,
voor zooveel zeevisschersvaartuigen betreft, uit:
4 stoom- en motorloggers, 268 loggers, 7 loggerbommen
en 36 bommen
en voorzooveel de kusvisschersvaartuigen betreft uit
1 zeil- en motorboot, 17 garnalenbooten, 54 schokkers,
botters, vletten enz.
Van de vorenstaande zeevisschersvaartuigen, namen
deel aan de schrobnetvisscherij
2 stoomloggers en 26 loggers;
en aan de haringvisscherij
2 stoomloggers, 1 motorlogger, 239 loggers en logger
bommen en 20 bommen.
Voor de uitoefening der kustvisscherij werden uitge
reikt 341 consenten tot een bedrag van f 170,50, dat in
’s Rijks kas werd gestort.
Voor de schrobnetvisscherij werden aangemonsterd
216 Scheveningsche visschers en voor de haringvisscherij
4199 personen, waaronder 3703 te Scheveningen en
496 elders wonende.
Het getal analphabeten bedroeg 63, waarvan 51 te
Scheveningen en 12 elder woonachtig.
Hoewel door den oorlogstoestand de zeevisscherij zeer
ongeregeld was en dikwijls gevaarlijk bleek te zijn,
zoodat zij dientengevolge vroeger dan gewoonlijk werd
gestaakt, was de financieële uitkomst zoowel voor reeders
als visschers, dit jaar bijzonder voordeelig.
Tengevolge van ruw weer en hooge zee, sloeg de
schokker SCH. 42 van N. Toet op 18 Februari, nabij
het Ververschingskanaal op het strand en ging verloren.
De opvarenden konden zich zelf en de lading redden.
Evenzoo werd de vlet SCH. 123 van A. H. Westerduin
den 2en April nabij Katwijk op het strand geslagen.
Vaartuig en lading gingen verloren, doch de opvarenden
konden zich redden.
Den llen Juni is de alhier wonende 12-jarigeschepeling
van de VL 174, genaamd Cornelis Knoester, met zijn
halsdas in aanraking gekomen met het in werking
zijnde stoomspil, zoodat hij plotseling geworgd werd.
Het lijk werd op een kustplaats in Noorwegen begraven.
Den 28sten Juni bij kalm weer, is de 16-jarige
I
14