r 8 tweetal behandelende geneeskundigen uit te i met een breiden. De aanstelling van deze geneesheeren was door de belangrijke toename der hoeveelheid werk onvermijdelijk geworden. Blijkens het hierna onder hoofdstuk C: Genees kundige Verzorging gegeven overzicht is het aantal con sulten en huisbezoeken, maar vooral het aantal consulten aan onvermogende lijders beduidend toegenomen, zoodat de zes titularissen de volledige, hun toevertrouwde taak en met name de hun opgedragen nevenverrichtingen niet meer naar belmoren konden vervullen. Want wel gelukte het hun het toezicht over de opnamen voor rekening der Gemeente in ziekeninriehtiugen nog systematisch door te voeren, maar buiten deze nevéutaak kwamen de overige bijfuncties, bestaande in het vervullen van wachtdienst in den Centralen post der afdeeling: Eerste geneeskundige hulp in de middaguren en het toezicht op den duur der verpleging in de ziekenhuizen, hinderlijk in het gedrang, met als onvermijdelijk gevolg, dat ook het ongedwongen onderlinge contact tijdens de wachtdiensten als middel bij uitnemendheid om de zoo gewenschte eenheid van optre den tot in onderdeden te helpen verzekeren, gevaar liep van ernstig verstoord te worden. Een verklaring voor de meerdere hoeveelheid werk moet ten deele gezocht worden in een verhoogden aandrang, onder den invloed der tijdsomstandigheden uitgeoefend op het Burgerlijk Armbestuur, dat in het afgeloopen jaar 22788 bewijzen voor behandeling afgaf tegen 17022 bewijzen en een beperkt aantal vaste voor 524 gezinnen in 1914 en 10744 bewijzen en een beperkt aantal vaste voor 577 gezin nen in 1913. Voor een ander deel evenwel en hiervoor spreekt in het bijzonder de groote toename van het aantal consulten in de omstandigheid, dat de z.g. „vrije loop” naar de verschillende poliklinieken sinds de reorganisatie van den dienst duidelijk aan beteekenis verloren heeft en de patiënten er meer en meer toe overgingen de behande lende geneeskundigen in de wijkgebouwen te raadplegen. Hiermede stemt de waarneming overeen, dat die stroom in 1915 tot 312 bewijzen verminderd is, nadat de vrije loop, die in 1913, dus voor de reorganisatie, nog 2869 bewijzen inhield, reeds in 1914 tot 955 bewijzen was gedaald. In allen gevalle is, indien niet alle teekenen bedriegen, de toestand thans na twee jaren meer vast gewor den, zoodat voor een verdere beduidende toename anders dan krachtens de vermeerdering der bevolking inderdaad weinig vrees behoeft te. bestaan. Dit des te minder,' naar mate het Burgerlijk Armbestuur voortdurend in de weer 18^ VERSLAG GEMEENTELIJKE GENEESKUNDIGE DIENST.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1915 | | pagina 710