25 13 den. Toen was de bijdrage, die door of voor elk lid betaald moest worden: de doodschuld, een op een vast bedrag be paalde som, geheven om de kerkelijke uitvaartplechtig heden van een lid der broederschap te kunnen bekostigen. Dit was volkomen rationeel. Maar ook in de 17de en 18de eeuwen bleef men de zoogenaamde doodschulden innen. Dat wil zeggen, men vorderde de bijdrage van elk lid zijne contributie-ineens zouden wij zeggen op het oogen- blik, dat het lid overleden was, zoodat de erfgenamen kon den betalen voor de genoegens, die .de erflater reeds voor lang had genoten. Het gevolg hiervan was een onbetaald blijven van tal van doodschulden vooral van de leden, die buiten Den Haag of zelfs buitenslands woonden, wat vrij vaak voorkwam sedert de deftigheid van de Broederschau, voor vreemde diplomaten en militairen het lidmaatschap begeerenswaard maakte. Deze omstandigheid gaf eene beperking der middelen en had daardoor eigenaardige gevolgen. Vooreerst de verhuur van den Doelen aan den kastelein, die er ook andere gasten herbergde en voor feesten de lokalen gebruikte; telkens moesten daarvoor en ook voor de behoeften bij de groote feestmaaltijden der confrérie verbouwingen plaats heb ben, die slechts met de uiterste moeite konden worden bekostigd. Zoo bleef de „Confrérie van den ridder St. Joris”, welke de leden echter liefst betitelden als „Confrérie van de rid ders van St. Joris”, ten einde zich tegelijk met het insigne van den ouden patroon ook met een weinig van diens rid derlijkheid te sieren, met meer uiterlijke praal dan in nerlijke kracht voortbestaan tot de jaren der omwenteling. Zij verdween voor het oog, doch de dagen van het konink rijk Holland zagen haar herleven, en na de restauratie wrerd de glorie weer wat grooter toen Koning Willem I, getrouw aan de traditie zijner voorouders, het eeredekanaat aanvaard had. Evenwel nieuw bloed kwam er na 1840 niet meer in, en de enkele meest zeer bedaagde leden, welke de confrérie omstreeks 1850 nog telde, liquideerden haar na den dood van baron van Westreenen van Tiellandt. die als rent meester, secretaris en archivaris de traditie zoolang mo gelijk had vastgehouden. De Doelen werd verkocht, de overige bezittingen verdeeld, het archief werd, met een schutterstuk uit 1612 en een glazen bokaal uit de 18de eeuw eigendom van een der leden, den grootvader van den tegen- woordigen eigenaar. Het is zoodoende bewaard gebleven, en nu in bruikleen aan het Gemeente-archief afgestaan. VERSLAG GEMEENTE-ARCHIEF EN BIBLIOTHEEK.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1915 | | pagina 941