r I 27 6 65 VERSLAG GEMEENTELIJK WERKLOOZENFONDS. bepaling van artikel 27, 2e lid, van liet Werkloosheidsbe sluit, die herziening na twee jaren voorschrijft, beschouwt genoemd bestuur dit besluit als een proefneming, die de Regeering wel stof zal bieden voor een regeling, welke met de geschetste bezwaren rekening houdt. Burgemeester en Wethouders wenschen bij het overwegen van de thans door de Gemeente aan te nemen houding voorop te stellen, dat een grondige en definitieve organi satie van de werkloosheidsverzekering, die dit heilzame sociale instituut tot nieuwen bloei kan brengen, alle be langstelling verdient. Zij blijven dan ook bij hun vroeger in hun schrijven aan den Minister van Waterstaat van 29 Februari 1916 uitgesproken meening, dat alleen een wet telijke regeling de verzekering ten volle tot haar recht zal doen komen, doch zij zijn eveneens van oordeel, dat, ook zoo lang de wettelijke regeling uitblijft, door de Gemeente naar vermogen behoort te worden medegewerkt aan het wel slagen der werkloosheidsverzekering. De nu in het Konink lijk Besluit belichaamde regeling gaat in vele opzichten van juiste beginselen uit, vooral ook, nu in artikel 8, in verband met artikel 4, het Deensehe stelsel duidelijk is geformuleerd. Burgemeester en Wethouders zijn het dan ook geheel eens met de opvatting van het Bestuur van het Gemeentelijk Werkloozenfonds, dat het geldelijk bezwaar op zichzelf geen aanleiding geeft om toetreding tot de regeling af te wijzen. Zij meenen echter ernstige bedenking te moeten maken tegen de ondergeschikte plaats, die de regeling aan de Gemeente toekent. Deze plaats is naar hun meening niet in overeenstemming met het locale belang, dat bij de werke loosheid in beduidende mate betrokken kan zijn, en dat bet wenschelijk maakt, dat de verhouding tusschen gemeente besturen en kasbesturen zich niet slechts in toezicht, maar ook in gezag openbare. Eenig gezag van beteekenis nu is aan het gemeentebestuur in het besluit niet meer voorbe houden. Wel is het met toezicht belast, maar dit toezicht plaatst het gemeentebestuur tegenover de kasbesturen niet in de positie, waaraan met het oog op zijn prestige en in het belang der zaak behoefte bestaat. Burgemeester en Wet houders zien niet voorbij, dat het kennelijk de bedoeling is de op nationalen grondslag op te trekken verzekering cen traal te organiseeren, maar, indien aan het orgaan der Gemeente slechts toezicht wondt overgelaten, is het niet duidelijk, op grond waarvan aan de Gemeente een finan- eieele opoffering wordt opgelegd, welke aan die van het Rijk gelijk is gesteld. In dit verband wijzen zij er op, dat, terwijl nog het in het ministerieele schrijven van 19 Januari 1916 ontwikkelde

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1916 | | pagina 1027