27
fï
66
VERSLAG GEMEENTELIJK WERKLOOZENFONDS.
plan het bestuur van het Gemeentelijk Werkloozenfonds
opriep om in overleg met den Directeur van het Cen
traal bureau voor de Werkloosheidsverzekering o.m. de
reglementen van de plaatselijke werkloozenkassen goed te
keuren en het percentage van den bijslag voor die kassen
te bepalen, het Werkloosheidsbesluit daarentegen ook die
bevoegdheid rechtstreeks aan den Minister, het gemeente
bestuur gehoord, toewijst.
Gelijk hierboven reeds werd opgemerkt, bezit de Gemeen
te geen ander middel tegen de kasbesturen, dan een recht
van verzet tegen uitkeeringen aan werkloozeu, welk recht
in de practjjk wellicht zal neerkomen op een schorsend veto,
werkend totdat de Minister zal hebben beslist.
Treffend is de geringe invloed, dien de gemeentebesturen
kunnen oefenen ten aanzien van kassen, welker gestie van
dien aard is, dat zij van de subsidieering behooren te wor
den uitgesloten. We] geeft artikel 7, dat den Minister het
recht tot .intrekking van het subsidie toekent, een krachtig
wapen tegen onwillige besturen, maar rechtens is aan de
gemeentebesturen bij de gebruikmaking van dit middel
geen medewerking geschonken. Zij kunnen, evenals elk
particulier, de aandacht van den Minister op zekere feiten
vestigen en hem verzoeken van bevoegdheid gebruik te
maken. Alleen wanneer het plaatselijke kassen geldt, zullen
zij door den Minister gehoord worden (art. 26). Welken
waarborg de in het besluit beoogde vertegenwoordiging
van de Gemeente in de Commissie van advies biedt, zal men
moeten afwachten. De wijze, waarop de benoeming der
leden geregeld is, geeft op zich zelf dien waarborg stellig
niet. Immers van de zes leden, die geen vertegenwoordigers
van de kassen zijn, moeten er eenige ook het Rijk vertegen
woordigen, en van een bevoegdheid der gemeenten om den
Minister candidaten te noemen rept het besluit met geen
woord. Van een eigenlijke vertegenwoordiging in de ge
meenten zal dus in werkelijkheid niet of nauwelijks sprake
zijn. Overigens is tot dusver officieel nog niet gebleken, op
welke wijze de Regeering zich voorstelt om, wat in artikel
22 vertegenwoordiging van de gemeenten heet, tot haar
recht te doen komen.
Hoe weinig waarde men bij den opzet der regeling aan
eenige zelfstandigheid van de gemeenten heeft gehecht,
blijkt eigenaardig uit de toelichting van artikel 19, volgens
welke het toeziéht over de werkloozenkassen evengoed aan
Rijksambtenaren had kunnen worden opgedragen, hetgeen
men echter om redenen van practisehen aard meende te
moeten nalaten.
Nu is het mogelijk, dat zoowel de Regeering als de kas-