I
30A
14
VERSLAG BOUW- EN WONINGTOEZICHT.
I
erg, dat daarvan hinder in den
vorm van stankverspreiding of van storing in den afvoer
werd ondervonden, dan werd veelal de sloot zoogenaamd
gerioleerd, d.w.z. in de slootbedding werd op uiterst primi
tieve wijze eene leiding van rioolbuizen gelegd, die de
loozingen uit de pereeelen opnam.
Noch de aldus gevormde rioleering, noch de daarheen
voerende perceel-leidingen konden aan den eisch van be
hoorlijken afvoer voldoen.
De velal slappe grondslag door de voormalige slootbed
ding gevormd of het uiteraard weinig draagkracht biedend
terrein van tuinen, die uit vroegere weilanden zijn ontstaan,
gaf aanleiding tot verzakking zoowel van het riool als van
de daarop loozende leidingen, uit welk euvel wederom
andere gebreken voortkwamen, nml. het ondicht worden
van de leidingen, het daarin geraken van grond, het daarin
voortwoekeren van boomwortels enz.
Door de omschreven omstandigheden zijn, vooral binnen
oude bouwblokken, inderdaad hoogst bedenkelijke toestan
den ontstaan, waardoor ernstig gevaar voor de gezondheid
van de bewoners veroorzaakt werd.
De technisch hygiënische verzorging van gebouwen
eischte uiteraard, eene voortdurende bestrijding van het
bovenomschreven kwaad, eene bestrijding, die slechts met
vrucht kan worden gevoerd, door zorg te dragen voor de
Vóór het totstandkomen van eene systematische stads-
rioleering en vóórdat bij verordening de aansluiting van
nieuwe pereeelen aan een gemeente-rioleering verplicht
werd gesteld, geschiedde de afvoer van afvalstoffen uit
gebouwen door aansluiting op eene toevallig aanwezige
leiding, waarvoor veelal een poldersloot werd gekozen, die
noch door afmeting, noch door behoorlijke helling voor het
omschreven doel geschikt is.
Zeer belangrijke vervuiling van polderslooten was van
deze, aan hygiënische eischen in geenen deele voldoende
werkwijze, het gevolg.
Werd de vervuiling zoo
c. Opruiming van
bouwblokken.
oude riolen binnen